In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 september 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die zich verzet tegen de inbeslagname van zijn motorscooter. De procedure begon met de behandeling van het klaagschrift in raadkamer op 31 augustus 2022, waar de officier van justitie, mr. R. in ’t Veld, en de gemachtigde raadsman van klager, mr. R.T.A.G. Keller, aanwezig waren. Klager was niet verschenen, maar zijn raadsman heeft documenten overgelegd die de rechtmatigheid van het bezit van de motorscooter onderbouwen. Klager betwistte de inbeslagname en voerde aan dat deze in strijd was met zijn eigendomsrecht zoals vastgelegd in artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De officier van justitie stelde dat de motorscooter rechtmatig in beslag was genomen, maar gaf aan dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave aan klager. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat er geen strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat zij niet kan treden in de rechtmatigheid van de inbeslagname. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de motorscooter aan klager, aangezien er geen andere rechthebbende was aangetoond.
De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klager, afhankelijk van de betekening van de beslissing.