Op 6 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, die haar hond terugvorderde. De hond was in beslag genomen op 17 juni 2022 in verband met het onthouden van zorg, wat klaagster betwistte. Tijdens de behandeling op 31 augustus 2022 waren de officier van justitie, mr. R. in ’t Veld, en de gemachtigd raadsman van klaagster, mr. A.M.J. Joris, aanwezig. Klaagster zelf was niet verschenen. De officier van justitie stelde dat er onvoldoende redenen waren om het beslag te handhaven en dat de honden teruggegeven konden worden.
De rechtbank overwoog dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat klaagster ontvankelijk was. De beoordeling van het klaagschrift vond plaats in een summier onderzoek, waarbij de rechtbank niet in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak kon treden. De rechtbank concludeerde dat er geen strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag en dat klaagster als rechthebbende op de hond moest worden aangemerkt. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de hond aan klaagster.
De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klaagster, afhankelijk van de betekening van de beslissing.