ECLI:NL:RBZWB:2022:8334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
22-010017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname bromfiets

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, die in beroep ging tegen de inbeslagname van haar bromfiets. De inbeslagname vond plaats op 31 maart 2022, omdat klaagster zonder rijbewijs reed en eerder al meerdere delicten had gepleegd. Klaagster verzocht de rechtbank om de teruggave van de bromfiets, die het enige vervoersmiddel was voor haar en haar ouders. De officier van justitie stelde echter dat de bromfiets inmiddels was vernietigd en dat het klaagschrift daarom niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Subsidiair werd aangevoerd dat het klaagschrift ongegrond was, omdat klaagster een strafbaar feit had begaan en het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de bromfiets zou bevelen.

De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was, maar dat de vernietiging van de bromfiets door de officier van justitie niet voldoende was onderbouwd, aangezien de machtiging tot vernietiging niet in het dossier aanwezig was. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de bromfiets, omdat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de verbeurdverklaring zou bevelen. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond.

Deze beslissing is genomen door rechter R.J.H. de Brouwer, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96/116587-22
rk.nummer: 22-010017
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. H. Selcuk, Seeligsingel 1, 4811 CN Breda
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 31 maart 2022 onder klaagster in beslag is genomen: een bromfiets van het merk, BTC, type, Riva en voorzien van het [kenteken] .
  • het klaagschrift, ingediend op 16 mei 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 7 juli 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, klaagster en mr. H. Selcuk als gemachtigd raadsvrouw van klaagster.
Namens klaagster is aangevoerd dat er op 31 maart 2022 onder klaagster een bromfiets (BTC RIVA met [kenteken] ) onder haar in beslag is genomen. Klaagster zou te hard hebben gereden op de bromfiets. Daarnaast zou klaagster voor de derde maal zonder rijbewijs hebben gereden en zouden er meerdere openstaande delicten op haar strafblad staan. De betreffende scooter is echter het enige vervoersmiddel is waarovor zij en haar ouders beschikken. De inbeslagname leidt daarom tot praktische problemen. Klaagster verzoekt de rechtbank haar klaagschrift gegrond te verklaren onder teruggave van de scooter aan klaagster.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de betreffende bromfiets inmiddels is vernietigd. Er is een machtiging ex. art. 117 Sv. afgegeven. Deze is helaas nog niet aan het dossier toegevoegd en de officier van justitie kan hier (ook) geen exemplaar van overgeleggen. Primair dient het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard te worden gelet op de vernietiging van de scooter die een waarde van € 325,00 vertegenwoordigde. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Klaagster heeft een strafbaar feit begaan met de scooter. Zij was niet in het bezit van enig rijbewijs en recidiveerde. De officier van justitie vindt het dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de scooter zal bevelen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in het klaagschrift. Weliswaar heeft de officier van justitie in raadkamer medegedeeld dat de bromfiets inmiddels is vernietigd met een machtiging ex. artikel 117 Sv, maar dat is hem slechts medegedeeld door een andere medewerker van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft geen mogelijkheid dit nader te controleren nu voorgaande machtiging niet in het raadkamerdossier aanwezig is en deze machtiging ook niet ter zitting is overgelegd door de officier van justitie.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
Op raadkamer is niet in discussie geweest dat klaagster op de bromfiets staande is gehouden en dat vervolgens is geverbaliseerd dat klaagster op de bromfiets reed zonder dat zij in het bezit was van enig rijbewijs. Er is sprake van recidive. De bromfiets staat op naam van klaagster en klaagster kon vrijelijk beschikken over de bromfiets. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de bromfiets zal bevelen.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 25 juli 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).