ECLI:NL:RBZWB:2022:8314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
22-0011144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-afname in strafzaak witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die op 1 april 2022 was veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen, had bezwaar gemaakt tegen het bevel van de officier van justitie om DNA af te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 17 mei 2022 celmateriaal heeft afgestaan, maar dat er geen objectief waardeerbare omstandigheden zijn die het bezwaar kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft de procedure op 22 juli 2022 behandeld, waarbij de officier van justitie en de gemachtigde raadsman van de veroordeelde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de afname van DNA-materiaal gerechtvaardigd is, gezien de aard van het misdrijf en het ontbreken van uitzonderlijke omstandigheden die een uitzondering op de wet zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de officier van justitie werd bevestigd. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/020250-22
rk-nummer: 22-0011144
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 30 mei 2022, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.F.E. Sprenkels, Valkenburgerweg 18, 6411 BN Heerlen
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 22 juli 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. M.F.E. Sprenkels als gemachtigd raadsman van veroordeelde gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift aanwezig geweest.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat er aan veroordeelde op 1 april 2022 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen wegens medeplichtigheid aan witwassen bestaande uit een taakstraf voor de duur van 50 uren. Daarnaast diende veroordeelde de benadeelde partij schadeloos te stellen voor een bedrag ter hoogte van € 4.951,48. Vanwege voornoemde veroordeling heeft de officier van justitie veroordeelde op 5 mei 2022 bevolen DNA af te staan. Hieraan heeft veroordeelde op 17 mei 2022 gehoor gegeven. Veroordeelde wenst bezwaar te maken tegen de af- en opname van haar DNA materiaal. De veroordeling betreft een incident, het recidiverisico is nihil te noemen. Verzoekster vraagt de rechtbank haar bezwaarschrift gegrond te verklaren onder vernietiging van het bij haar afgenomen DNA-materiaal.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Gelet op de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, is er geen sprake van een uitzondering conform de Wet.

2.De beoordeling

Bij strafbeschikking opgelegd door de officier van justitie in het arrondissment Zeeland-West-Brabant van 1 april 2022 is veroordeelde strafbaar bevonden ter zake van, kort gezegd, witwassen tot een taakstraf voor de duur van 50 uren en is aan veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 4.951,48.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 21 april 2022, heeft veroordeelde op 17 mei 2022 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv);
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval veroordeelde geen beroep toekomt op de in de Wet genoemde uitzonderingen. In de onderhavige zaak is veroordeelde veroordeeld wegens witwassen. Dat is een misdrijf waarvoor DNA-onderzoek van betekenis kan zijn voor de opheldering ervan. Daarnaast zijn er geen objectief waardeerbare omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de kans op recidive zodanig klein is, dat de afname en verwerking van DNA-materieel niet gerechtvaardigd is.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 5 augustus 2022 gegeven door mr. A. Hello, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ’t Westende, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.