ECLI:NL:RBZWB:2022:8313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
22-008513
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. Het bezwaarschrift was ingediend op 28 april 2022 en betrof de vraag of de afname van DNA bij de veroordeelde, die op dat moment minderjarig was, gegrond kon worden verklaard. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de bijzondere omstandigheden van de minderjarigheid en de aard van de opgelegde straf (een werkstraf van 34 uur) in aanmerking moesten worden genomen, en dat de opname in de DNA-databank disproportioneel was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet bij de behandeling van het bezwaarschrift aanwezig was, maar dat het bezwaarschrift op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman en de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde dat er geen juridische gronden waren om het bezwaarschrift gegrond te verklaren, aangezien de wet weinig ruimte biedt voor uitzonderingen op de verplichting tot DNA-afname.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de eerdere veroordelingen van de veroordeelde, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake was van een uitzonderingssituatie die de afname van DNA zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de wetgeving strikte voorwaarden stelt aan de afname van celmateriaal en dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om een uitzondering te maken. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.H. de Brouwer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnr. 02-333510-21
rk-nummer: 22-008513
Ongegrondverklaring van het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, ingekomen ter griffie op 28 april 2022, met betrekking tot het bevel tot afname van celmateriaal, gegeven in de zaak:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. M. Kalle, Oostperkweg 37 te Middelburg.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het bezwaarschrift, dat op 28 april 2022 is ingediend ter griffie van de rechtbank te Breda;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 7 juli 2022, waaruit blijkt de officier van justitie mr. G. Smid en de gemachtigd raadsman mr. M. Kalle zijn gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen doch niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel en de opname van zijn DNA-profiel in de databank. De raadsman verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626, waaruit volgt dat de rechter de bijzondere omstandigheid dat de
veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was bij de
beoordeling moet betrekken. Tevens verwijst de raadsman naar de brief van 3 april 2018, waarin de toenmalige minister Grapperhaus heeft aangekondigd bij minderjarige de verplichte celafname te beperken. Er zal niet langer celmateriaal zal worden afgenomen bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf tot 40 uur. Veroordeelde is met toepassing van het jeugdrecht veroordeelt tot een werkstraf van 34 uur en stelt zich op het standpunt dat - nu er is gekozen om het jeugdrecht toe te passen en gezien de lage werkstraf- zijn situatie valt onder de reikwijdte van voorgenoemd arrest en genoemde aankondiging van minister Grapperhaus.
Tevens is de raadsman van oordeel dat er sprake is van één van de uitzonderingen als genoemd in artikel 2 van de Wet. De kans dat veroordeelde zal recidiveren is nihil. De opname in een DNA-databank is voor veroordeelde disproportioneel gezien de genoemde omstandigheden.
Veroordeelde verzoekt het bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA
profiel gegrond te verklaren en te bepalen dat zijn afgenomen celmateriaal op grond van
artikel 7, tweede lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden terstond dient te worden
vernietigd.
In raadkamer heeft de raadsman aangegeven te persisteren bij het schriftelijk ingenomen standpunt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard. De wetgeving biedt weinig speelruimte onder welke omstandigheden een bezwaarschift tegen het bepalen en het verwerken van een DNA-profiel gegrond zou moeten worden verklaard. Er zijn wel een aantal mogelijkheden om een dergelijk bezwaarschrift gegrond te verklaren, zoals bij bepaalde delicten, jonge leeftijd al dan niet in combinatie met een blanco justitiële documentatie. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in deze zaak niet één van de genoemde omstandigheden voor veroordeelde van toepassing zouden kunnen zijn. Er zijn geen juridische argumenten om tot het bezwaarschift gegrond te verklaren.

2.De beoordeling.

Veroordeelde is bij vonnis van de politierechter te Zeeland-West-Brabant onder bovengenoemd parketnummer op 24 maart 2022 veroordeeld ter zake van, kort gezegd, openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, tot een werkstraf voor de duur van 34 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 11 april 2022, heeft veroordeelde op 21 april 2022 DNA-materiaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Mitsdien moet worden geoordeeld dat aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan.
Materieel:
De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat er bij de veroordeling van veroordeelde toepassing is gegeven aan het jeugdstrafrecht, niet maakt dat veroordeelde in het kader van onderhavige procedure als minderjarige kan worden gezien. Veroordeelde komt geen beroep toe op enige uitzonderingssituatie betreffende minderjarige veroordeelden.
Over het door veroordeelde aangevoerde bezwaar dat sprake is van een uitzonderingsgeval in de zin van artikel 2 van de Wet, overweegt de rechtbank als volgt.
Dat er in het geval van veroordeelde geen sprake zou kunnen zijn van enig recidive gevaar acht de rechtbank niet aannemelijk. Zij baseert dit op de op naam staande justitiële documentatie van veroordeelde, waaruit blijkt dat het feit waarvoor veroordeelde zijn DNA heeft moeten afstaan, geen incident was. Immers veroordeelde is eerder veroordeeld voor twee strafbare feiten.
Bovendien heeft de wetgever slechts een zeer beperkte reikwijdte gegeven aan de uitzonderingsituatie waarop veroordeelde een beroep doet; in de memorie van toelichting wordt als voorbeeld voor een dergelijke uitzondering een situatie aangehaald waarbij de veroordeelde vanwege ernstig lichamelijk letsel in de toekomst geen strafbaar feit meer kan plegen. Weliswaar behoeft het opnieuw vervallen in crimineel gedrag niet feitelijk onmogelijk te zijn om een beroep op de uitzonderingsgrond te honoreren, doch in dat geval dienen er zeer uitzonderlijke omstandigheden te worden aangevoerd waaronder het strafbare feit is gepleegd. Het moet dan gaan om omstandigheden die zich in de toekomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer zullen voordoen. De aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende voor een geslaagd beroep op de in de wet genoemde uitzondering. Het is niet onaannemelijk dat veroordeelde in de toekomst een strafbaar feit zal plegen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar derhalve ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing.

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 21 juli 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2022.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.