ECLI:NL:RBZWB:2022:83
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschriften wegens niet betalen griffierecht
Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had in die eerdere uitspraak, gedateerd op 13 november 2020, de beroepen van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De belanghebbende heeft op 31 december 2020 verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 29 november 2021, die online plaatsvond, is de gemachtigde van de belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de gemachtigde in de gelegenheid te stellen nadere bewijsstukken over de betaling van het griffierecht te overleggen. Deze stukken zijn op 1 december 2021 ontvangen en doorgestuurd naar de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft vervolgens op 21 december 2021 aan partijen medegedeeld dat het onderzoek zou worden hervat zonder een nieuwe zitting, tenzij partijen anders zouden aangeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepschriften van de belanghebbende op 13 maart 2020 zijn ontvangen en dat de gemachtigde op 16 april 2020 om vrijstelling van het griffierecht heeft verzocht vanwege betalingsonmacht. Ondanks herhaalde verzoeken om onderbouwing van dit beroep op betalingsonmacht, heeft de rechtbank uiteindelijk het beroep op betalingsonmacht afgewezen en de belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De rechtbank heeft in de verzetprocedure vastgesteld dat het griffierecht op 9 mei 2020 was betaald, maar dat deze betalingen automatisch waren teruggestort. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in verzuim was en dat het verzet gegrond was. De eerdere uitspraak werd vernietigd en de beroepsprocedures werden voortgezet.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 270,50. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 januari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.