ECLI:NL:RBZWB:2022:827

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8011
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de inhouding van loonheffingen en teruggave van belasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in [land], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de inhouding van loonheffingen over de jaren 2019 en de teruggave daarvan. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van de inspecteur van 20 augustus 2020, die de inhouding van loonheffingen over verschillende tijdvakken betrof. De rechtbank heeft het beroep inzake niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep betreffende het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 30 november 2019 gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar in zoverre en verklaarde het bezwaar ontvankelijk, wat leidde tot een teruggave van de ingehouden loonheffing. Voor de tijdvakken van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 en 1 december 2019 tot en met 31 december 2019 verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond. De rechtbank oordeelde verder dat de belanghebbende geen recht had op vergoeding van wettelijke rente, proceskosten en griffierecht, omdat de inspecteur aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet was gekomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8011
uitspraak van 17 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] wonende te [woonplaats] ( [land] ),

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 20 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de inhouding van loonheffingen bij [a] , loonbelastingnummer [nummer] , over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 30 november 2019 en over het tijdvak 1 december 2019 tot en met 31 december 2019.

Zitting

Het onderzoek ter zitting is ingevolge artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.

1. Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep betreffende het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 ongegrond;
- verklaart het beroep betreffende het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 30 november 2019 gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar in zoverre en verklaart het bezwaar ontvankelijk;
- verklaart het bezwaar betreffende het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 30 november 2019 gegrond en verleent teruggave over de in het tijdvak ingehouden loonheffing;
- verklaart het beroep betreffende het tijdvak 1 december 2019 tot en met 31 december 2019 ongegrond;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1.
Belanghebbende woont sinds 1998 in [land] en heeft sinds medio 2006 ook de [land] nationaliteit.
2.2.
In het jaar 2019 heeft belanghebbende de volgende inkomsten uit Nederland genoten waarop de volgende bedragen aan loonheffing zijn ingehouden:
Inhoudingsplichtige
Soort inkomen
Loon
Loonheffing
[a]
[b]
[x]
[xx]
€ 44.250
€ 13.346
€ 6.927
€ 0
2.3.
Aan belanghebbende is met dagtekening 9 december 2020 een vrijstelling van loonheffing toegekend met een ingangsdatum van 1 januari 2019. Het [a] heeft de vrijstelling toegepast met ingang van 1 januari 2020. De loonheffing is niet met terugwerkende kracht herrekend.
2.4.
De inspecteur heeft op 28 november 2019 een brief, met dagtekening 26 november 2019, van belanghebbende ontvangen. Deze brief heeft de inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift en een verzoek om ambtshalve vermindering tegen de ten onrechte ingehouden en niet herrekende loonheffing over de maanden januari 2019 tot en met november 2019.
2.5.
De inspecteur heeft op 2 januari 2020 een brief, met dagtekening 27 december 2019, van belanghebbende ontvangen. Deze brief heeft de inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift en een verzoek om ambtshalve vermindering van de ten onrechte ingehouden en niet herrekende loonheffing over de maand december 2019.
2.6.
Op 17 augustus 2020 heeft belanghebbende beroep ingediend tegen het niet nemen van een beslissing door de belastingdienst over de teruggave van ten onrechte ingehouden loonheffingen. Tevens verzoekt belanghebbende om vergoeding van de wettelijke rente over de ingehouden loonheffingen, een vergoeding van proceskosten en teruggave van het griffierecht.
2.7.
Bij de uitspraken op bezwaar van 20 augustus 2020 heeft de inspecteur het bezwaar over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 30 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en ambtshalve aan belanghebbende een teruggave van de ingehouden loonheffingen verleend van € 6.456 en € 109 belastingrente vergoed. De inspecteur heeft het bezwaar tegen het tijdvak 1 december 2019 tot en met 31 december 2019 gegrond verklaard en een teruggave van loonheffingen verleend van € 577 en € 10 belastingrente vergoed. Belanghebbendes aanspraak op de wettelijke interest over de inhoudingen over 2019 vanaf de inhoudingsdata tot aan de restitutie op grond van onrechtmatig handelen door de belastingdienst is niet gehonoreerd.
2.8.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur inmiddels uitspraak heeft gedaan. Dit brengt mee dat er niet langer een processueel belang is bij het beroep wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Het beroep is daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
De niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig beslissen neemt niet weg dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar [1] en in zoverre wel ontvankelijk is. Hierna volgt inhoudelijke behandeling van het beroep.
2.9.
Gelet op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift heeft de inspecteur het bezwaar voor het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep hiertegen is ongegrond. Het bezwaar voor het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 30 november 2019 is gelet op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep hiertegen is daarom gegrond. De rechtbank oordeelt dat aan het bezwaar van belanghebbende moet worden tegemoetgekomen en de ingehouden loonheffing moet worden betaald. Dit is reeds ambtshalve gebeurd.
2.10.
Het bezwaar over het tijdvak 1 december 2019 tot en met 31 december 2019 is gegrond verklaard en aan belanghebbende is een teruggave verleend van de ingehouden loonheffing over dat tijdvak en belastingrente vergoed. In zoverre is het beroep hiertegen ongegrond.
2.11.
Nu aan belanghebbende (ambtshalve) teruggave is verleend van de in 2019 ingehouden loonheffingen en belastingrente is vergoed, resteert de vraag of belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van de wettelijke rente, proceskosten en griffierecht.
Wettelijke rente
2.12.
Belanghebbende maakt aanspraak op de wettelijke rente over de teruggave van de ingehouden loonheffingen vanaf de datum van inhouding tot aan de datum van restitutie.
2.13.
De rechtbank overweegt dat het in artikel 4:102, eerste lid, van de Awb bepaalde ten aanzien van de vergoeding van de wettelijke rente bij terugbetaling door een bestuursorgaan van een te veel betaald bedrag, ingevolge artikel 4:103 van de Awb niet van toepassing is indien bij de wet een andere regeling omtrent verzuim en de gevolgen daarvan is getroffen. Voor de inhouding van loonheffingen is in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 (IW) een aparte regeling getroffen voor de vergoeding van rente. Voor de vergoeding van wettelijke rente bestaat dan geen grond en de rechtbank wijst daarom het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente af [2] . De rechtbank overweegt verder dat de wetgever heeft beoogd dat bij uitsluiting de ontvanger van de belastingdienst bevoegd is om op grond van artikel 30, eerste lid, van de IW bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen of en in hoeverre invorderingsrente wordt vergoed. Een dergelijke beschikking ligt niet ter toetsing voor.
Proceskosten en griffierecht
2.14.
Nu de inspecteur geheel aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen, dient als hoofdregel de inspecteur de proceskosten en het griffierecht te vergoeden [3] . Van proceskosten is niet gebleken. De kosten voor aangetekende verzending zijn niet opgenomen in de limitatieve opsomming in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht en komen daarom ook niet voor vergoeding in aanmerking. Wel is de inspecteur gehouden het griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
3.Vgl. HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX4045.