Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Duitse belastingplichtige en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had op 5 maart 2020 uitspraak gedaan op het bezwaar, maar de belanghebbende stelde dat deze uitspraak niet tijdig was verzonden. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks de termijnoverschrijding, omdat de inspecteur niet kon aantonen dat de uitspraak op bezwaar tijdig was verzonden.
De belanghebbende, die in 2017 in loondienst was bij een Nederlandse werkgever en gedetacheerd was naar het buitenland, had een A1-verklaring ontvangen die bevestigde dat het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel op hem van toepassing was. De rechtbank behandelde de vraag of de belanghebbende premieplichtig was voor de volksverzekeringen gedurende zijn detachering. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de belanghebbende terecht als premieplichtige had aangemerkt, omdat hij gedurende de detachering in loondienst was bij een Nederlandse werkgever en de A1-verklaring had ontvangen.
De rechtbank verwierp de argumenten van de belanghebbende dat hij niet verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen en dat de inspecteur onzorgvuldig had gehandeld bij het opleggen van de voorlopige aanslag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.