ECLI:NL:RBZWB:2022:8239

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
22-019657
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een personenauto

Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van klager, die zijn voertuig, een grijze Seat Leon, terugvorderde na inbeslagname op 19 augustus 2022. De inbeslagname vond plaats in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen de broer van klager, die zonder geldig rijbewijs met het voertuig reed. Klager, die op dat moment op vakantie was, had de sleutel van het voertuig verstopt, maar zijn broer had het voertuig toch gebruikt. Klager stelde dat hij de enige rechthebbende van het voertuig was en dat hij schade leed door de inbeslagname, aangezien hij het voertuig nodig had voor zijn studie en nevenwerkzaamheden.

De officier van justitie voerde aan dat het beslag gehandhaafd moest blijven, omdat er een risico op recidive bestond en dat de kans groot was dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring van het voertuig zou overgaan. De rechtbank oordeelde echter dat er geen strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag, aangezien klager had aangetoond dat hij de enige rechthebbende was en dat hij maatregelen zou nemen om te voorkomen dat zijn broer opnieuw gebruik zou maken van het voertuig. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het voertuig aan klager.

De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de summiere aard van het onderzoek in acht nam. De rechtbank benadrukte dat dit de laatste kans voor klager was en dat hij alles in het werk moest stellen om herhaling te voorkomen. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.H. de Brouwer, in tegenwoordigheid van griffier M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 22-019657
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1999
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M. Kalle, Oostperkweg 37 te 4332 SB Middelburg
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 19 augustus 2022 onder in het strafvorderlijk onderzoek tegen [belanghebbende] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Seat, type Leon, kleur grijs en voorzien van het [kenteken];
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 2 september 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 21 november 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, klager en mr. M. Kalle als raadsman van klager.
De belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat op 19 augustus 2022 het voertuig van klager onder zijn broer in beslag is genomen. De broer van klager heeft het voertuig gebruikt zonder toestemming van klager. Klager woont met zijn broer in huis en zijn broer wist dat hij geen toestemming had in het voertuig te rijden. Bij het klaagschrift is een verklaring overgelegd van de broer van klager, zijnde verdachte. Klager was op vakantie en had de sleutel verstopt. Klager lijdt schade door de vervreemding van zijn voertuig. Hij heeft lang gespaard voor het voertuig en hij gebruikt deze voor zijn studie en nevenwerkzaamheden. Het openbaar vervoer is voor hem in Putte niet toereikend. Ook zijn stukken overgelegd met betrekking tot zijn studie, vakantie en eigendom van het voertuig. In raadkamer heeft de raadsman gepersisteerd bij het klaagschrift. In aanvulling daarop is opgemerkt dat klager enige rechthebbende van het voertuig is en niet zijn broer.
Klager heeft in raadkamer verklaard dat het verstoppen van de sleutel naar zijn mening voldoende was om te voorkomen dat zijn broer tijdens de vakantie van klager gebruik kon maken van het voertuig. Hij snapt nu dat dat niet voldoende was. Hij heeft de sleutel niet meegenomen op vakantie, omdat hij deze niet kwijt wilde raken. De broer van klager was erbij toen het voertuig werd aangeschaft, maar klager heeft het voertuig gekocht en is enige rechthebbende. Klager wist na de eerste inbeslagname pas dat het rijbewijs van zijn broer was geschorst. Klager zal er alles aan doen om te voorkomen dat zijn broer gebruik kan maken van het voertuig. Hij heeft daarnaast opgemerkt dat hij de verzekering alleen ten tijde van de eerste inbeslagname heeft geschorst omdat hij niet wist hoe lang dit zou duren. Het voertuig is verder altijd verzekerd geweest.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te worden. Daartoe is aangevoerd dat tegen beslagene, de broer van klager, een proces-verbaal is opgemaakt wegens het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het voertuig is in beslag genomen omdat er meermaals sprake is van recidive (pleegdatum 28 mei 2022 om 12:29 en 13:07 uur). Het voertuig staat op naam van klager, zijnde de broer van verdachte en woonachtig op hetzelfde adres. Klager wist dat verdachte een ongeldig verklaard rijbewijs had en is van de eerdere inbeslagname op de hoogte gesteld. Het voertuig is toen met een waarschuwing teruggegeven aan klager. Klager had gelet daarop alles in het werk moeten stellen om te voorkomen dat verdachte nog een keer gebruik kon maken van het voertuig, zoals bijvoorbeeld het meenemen van de autosleutel op vakantie. Door de sleutel achter te laten in de woning waar verdachte woonachtig was is de kans groot dat deze weer de beschikking over het voertuig zou krijgen. Verdachte leert kennelijk niet van eerdere staande houdingen en kan gebruik maken van het voertuig. De kans op recidive wordt gelet op het voorgaande als hoog ingeschat. Het is volgens de officier van justitie dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen. Verzocht wordt het klaagschrift ongegrond te verklaren. In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. In aanvulling hierop is opgemerkt dat de broer van klager een aantal keer in korte tijd is gecontroleerd in het voertuig en dat het er dus op lijkt dat de broer van klager veelvuldig gebruik maakte van het voertuig. Daarnaast was het voertuig eerder niet verzekerd.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De rechtbank stelt vast dat op 19 augustus 2022 een voertuig in beslag is genomen onder de broer van klager wegens het rijden met een geschorst rijbewijs. Uit de stukken blijkt dat de broer van klager eerder heeft verklaard dat hij het voertuig een jaar geleden gekocht had. De rechtbank gaat er echter gelet op het verhandelde in raadkamer van uit dat klager als enige rechthebbende van het voertuig kan worden aangemerkt. Klager heeft toegelicht dat zijn broer wel bij de aankoop van het voertuig aanwezig was, maar dat klager het voertuig heeft gekocht. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat klager heeft aangetoond dat hij ten tijde van de inbeslagname op vakantie was. Klager heeft naar eigen zeggen de sleutel verstopt. In raadkamer heeft klager verklaard dat het hem duidelijk is dat het enkel verstoppen van de sleutel onvoldoende is om ervoor te zorgen dat zijn broer gebruik kan maken van de auto. Klager heeft in raadkamer toegezegd dat hij alles in het werk zal stellen om te voorkomen dat zijn broer nog een keer over de sleutel van zijn auto kan beschikken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. De rechtbank overweegt daarbij uitdrukkelijk dat dit echt de laatste kans voor klager betreft.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het voertuig is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van het inbeslaggenomen voertuig aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- gegrond en gelast de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan klager.
Deze beslissing is op 5 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).