ECLI:NL:RBZWB:2022:8214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
22-008556 en 22-008557
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding wegens onterecht ondergane vrijheidsbeneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 537 jo. 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoeker, die schadevergoeding vorderde voor de vrijheidsbeneming die hij had ondergaan voorafgaand aan de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. Verzoeker was op 10 januari 2022 aangehouden en had vervolgens een periode van 43 dagen in hechtenis doorgebracht, waarvan 42 dagen in een huis van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging op 18 februari 2022 was afgewezen, maar dat verzoeker pas op 21 februari 2022 in vrijheid was gesteld. Verzoeker vorderde een schadevergoeding van € 4.330,00, gebaseerd op de LOVS-afspraken.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 7 december 2022 zijn zowel de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, als de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. K. Bruns, gehoord. De officier van justitie stelde dat verzoeker niet ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat artikel 537 Sv geen ruimte biedt voor schadevergoeding bij afwijzing van de vordering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen, omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank was vervolgd.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking van overtreding van bijzondere voorwaarden en de daaropvolgende vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad. Hierdoor ontbraken gronden van billijkheid om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding en het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor de behandeling van de verzoekschriften afgewezen. De beslissing is genomen door mr. R.J.H. Goossens en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-228373-20
rk-nummers: 22-008556 en 22-008557
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 537 jo. artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 537 jo. artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 22 april 2022, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. K. Bruns, Wim Duisenbergplantsoen 31 te 6221 SE Maastricht.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 537 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 4.330,00, € 4.330,00, voor schade wegens ondergane vrijheidsbeneming voorafgaand aan de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging;
  • het bevel van de rechter-commissaris van 11 januari 2022 waaruit blijkt dat de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde ISD-maatregel is bevolen;
  • beslissing van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 februari 2022 waarbij de vordering na voorwaardelijke veroordeling is afgewezen, de bijzondere voorwaarden zijn gewijzigd en de proeftijd is verlengd met één jaar;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 7 december 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. K. Bruns als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 10 januari 2022 aangehouden wegens verdenking van overtreding van bijzondere voorwaarden. Op 11 januari 2022 heeft de rechter-commissaris de voorlopige tenuitvoerlegging bevolen van een eerder aan verzoeker opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel. De vordering tot tenuitvoerlegging is echter op 18 februari 2022 afgewezen.
Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem onterecht ondergane hechtenis. Gesteld is dat verzoeker één dag op 10 januari 2022 heeft verbleven in een politiecel en 42 dagen, te weten van 11 januari 2022 tot en met 21 februari 2022, in een huis van bewaring. Hoewel de vordering tot tenuitvoerlegging op 18 februari 2022 is afgewezen, is verzoeker pas op 21 februari 2022 in vrijheid gesteld, hetgeen ook blijkt uit de bijgevoegde stukken van AICE. Verzocht wordt om hem hiervoor, conform de LOVS-afspraken, een vergoeding toe te kennen van € 4.330,00, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.
In raadkamer heeft de advocaat gepersisteerd bij het ingediende verzoekschrift. In reactie op het standpunt van de officier van justitie is aangevoerd dat artikel 537 Sv wel degelijk ruimte biedt bij om bij afwijzing van de vordering de verzochte vergoeding toe te kennen. Het feit dat de bijzondere voorwaarden zijn gewijzigd en de proeftijd is verlengd, doet daar niets aan af. De uitspraak waar door de officier van justitie naar is verwezen, betreft bovendien een andere situatie. In dat geval ging het immers om een ten uitvoer gelegde detentie na het overtreden van bijzondere voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar waren verklaard.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, aangezien artikel 537 Sv geen ruimte biedt om bij een andere beslissing dan afwijzing om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie tot een schadevergoeding te komen. Verwezen wordt naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 29 juni 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2154).
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. In aanvulling daarop is aangevoerd dat uit de beslissing van de rechtbank blijkt dat geen sprake is van een kale afwijzing, maar dat juist is gekozen om in het belang van verzoeker een minder verstrekkend kader op te leggen door de bijzondere voorwaarden te wijzigen en de proeftijd te verlengen. In dat kader ontbreken voorts gronden van billijkheid om een vergoeding aan verzoeker toe te kennen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 537 Sv kan, in de gevallen waarin een vordering tot tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 6:6:20, eerste lid, of artikel 6:6:21, eerste lid, wordt afgewezen of het Openbaar Ministerie in zijn vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, de rechter die als laatste over de vordering heeft geoordeeld op verzoek van de veroordeelde aan veroordeelde een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming die voorafgaand aan de beslissing op de vordering is ondergaan. Ingevolge artikel 533, vierde lid, zijn de artikelen 533, eerste lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 534 en 536 van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad.
De rechtbank verklaart verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. Uit de wettekst van artikel 537 Sv blijkt dat een dergelijk verzoek kan worden ingediend indien de vordering tot tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 6:6:20, eerste lid, of artikel 6:6:21, eerste lid, Sv is afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de vordering tot tenuitvoerlegging, als bedoeld in artikel 6:6:21 Sv, is afgewezen. Dat naast de afwijzing van de vordering de bijzondere voorwaarden zijn gewijzigd en de proeftijd is verlengd, doet aan het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid niets af. Dit kan wel een rol spelen in de beoordeling van het verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking van overtreding van bijzondere voorwaarden en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad, zodat geen gronden van billijkheid zijn een vergoeding voor geleden schade toe te kennen. Daarbij heeft zij onder meer in aanmerking genomen dat uit de beslissing van de rechtbank van 18 februari 2022 blijkt dat verzoeker de bijzondere voorwaarden heeft overtreden en dat de vordering gelet daarop in beginsel kan worden toegewezen. Zij is hiertoe echter in het belang van verzoeker als állerlaatste kans niet overgegaan, aangezien hetzelfde kan worden bewerkstelligd in een minder verstrekkend kader door de bijzondere voorwaarden te wijzigen. In dit licht ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen. Zij zal het verzoek tot vergoeding van schade wegens ondergane vrijheidsbeneming voorafgaand aan de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.
Nu de verzoeken tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van de verzoekschriften in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank
- wijst de verzoeken tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 21 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).