ECLI:NL:RBZWB:2022:8166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
C/02/349662 / FA RK 18-4981 en C/02/394893 FA RK 22-773
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag en benoeming bijzondere curator in een omgangszaak met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgang en het gezag over een minderjarige. De man, die sinds 2018 een verzoek heeft ingediend om contact met zijn dochter, heeft te maken met een vrouw die al jaren weigert mee te werken aan de omgang. Ondanks eerdere rechterlijke beslissingen en de inzet van hulpverlening, is er weinig vooruitgang geboekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar verplichtingen niet nakomt, wat leidt tot een zorgelijke situatie voor de minderjarige. De rechtbank heeft besloten om het gezamenlijk gezag aan de man toe te wijzen, zodat hij zelfstandig informatie kan verkrijgen over zijn dochter. Tevens is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige elke woensdag contact hebben onder begeleiding van de GI. De vrouw is onderworpen aan een dwangsom van €150,- voor elke keer dat zij deze regeling niet naleeft. Daarnaast is een bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen, gezien de impasse in de communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft de vrouw gewaarschuwd dat haar opstelling gevolgen kan hebben voor het hoofdverblijf van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/349662 / FA RK 18-4981 en C/02/394893 FA RK 22-773
datum uitspraak: 19 september 2022
nadere beschikking betreffende gezag en contactregeling, alsmede benoeming bijzondere curator
in de zaak van
[naam man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg,
tegen
[naam vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
zonder advocaat,
betreffende de minderjarige:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Tilburg, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 8 maart 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van de GI van 15 juli 2022, ontvangen bij de griffie op 19 juli 2022;
- de brief van 21 juli 2022 van mr. Minkels, ontvangen bij de griffie op 22 juli 2022;
- de brief van 13 september 2022 van mr. Minkels.
1.2
Op 19 september 2022 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn de man bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw. Tevens waren aanwezig een medewerkster namens de Raad en twee medewerkers namens de GI.
1.3
In verband met de samenhang met het door de GI ingediende verzoek tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing (met kenmerk: C/02/401190 JE RK 22-1556) zijn de zaken gezamenlijk mondeling behandeld. Op het verzoek van de GI zal bij aparte beschikking worden beslist.

2.De nadere beoordeling

Verloop procedure
2.1
De man is de procedure in de zaak met nummer C/02/349662 / FA RK 18-4981 begonnen met een verzoekschrift dat bij de rechtbank is binnengekomen in september 2018.
De man had sinds maart 2018 geen contact met [minderjarige] en wilde graag een rol krijgen in haar leven, maar de vrouw bood daartoe geen ruimte.
2.2
Door de jaren heen zijn in deze procedure meerdere beschikkingen gewezen door de rechtbank waarmee steeds is getracht om stapsgewijs met medewerking van de vrouw [minderjarige] kennis te laten maken met de man en de man betrokken te laten zijn bij het leven van [minderjarige] .
Ook is bij beschikking van 26 maart 2019 vervangende toestemming door de rechtbank aan de man verleend om [minderjarige] te erkennen.
2.3
Bij beschikking van 30 juni 2020 is [minderjarige] door de kinderrechter onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 30 maart 2023.
2.4
Bij beschikking van 7 september 2021 heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man voor elke 15e dag van de maand informeert over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige] alsmede maandelijks een goedgelijkende en recente foto van [minderjarige] aan de man verstrekt.
Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige begeleide omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] bepaald, inhoudende dat:
* de vrouw naast de afspraak op 20 september 2021 binnen een periode van twee weken nog twee afspraken dient te maken met [naam Praktijk] , welke afspraken ook worden nagekomen door de vrouw. De eerste afspraak zal gebruikt worden om de vrouw uit te leggen hoe [minderjarige] wordt voorbereid op de begeleide omgang met de man. De twee volgende afspraken dient de vrouw [minderjarige] mee te nemen naar de afspraken, zodat [minderjarige] kan worden voorbereid op begeleide omgang met de man;
* na voornoemde drie afspraken dient binnen vier weken een begeleid omgangsmoment plaats te vinden tussen [minderjarige] en de man;
* daarna zal er elke twee weken een begeleid omgangsmoment plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] van maximaal een uur.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek van de man tot het vaststellen van een definitieve omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] en het verbinden van dwangsommen aan de voorlopige begeleide omgangsregeling is aangehouden.
2.5
Bij voormelde beschikking van 8 maart 2022 heeft de rechtbank:
- bepaald dat de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 150,- voor iedere keer dat de vrouw de informatieregeling zoals bepaald in de beschikking van 7 september 2021 niet nakomt, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 15.000,- kan worden verbeurd;
- bepaald dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar één keer per twee weken gedurende een uur, waarbij de omgang onder regie van de GI wordt begeleid door [naam Praktijk] en de begeleide omgangsmomenten tussen de man en [minderjarige] plaatsvinden buiten de aanwezigheid van de vrouw. De rechtbank heeft dit bepaald met inachtneming van de voorwaarden die de rechtbank aan de start van deze regeling heeft verbonden, inhoudende dat deze regeling enkel van start kan gaan nadat de vrouw met de GI, al dan niet mede in aanwezigheid van [naam Praktijk] , een open en helder gesprek heeft gevoerd over de invulling en uitvoering van de begeleide voorlopige omgangsregeling, dat de GI op basis van dit gesprek de overtuiging heeft gekregen dat de vrouw bereid is zich voldoende in te zetten om de omgangsregeling na te komen en daarbij te voldoen aan hetgeen hierin volgens de GI en/of [naam Praktijk] nodig wordt geacht om de omgang tussen de man en [minderjarige] op een voor [minderjarige] zo veilig mogelijke manier te laten voorlopen, alsmede dat [minderjarige] voor en na de omgang goed begeleid moet worden.
De rechtbank heeft in voormelde beschikking overwogen dat een plaatsing van [minderjarige] samen met de vrouw in een residentiële instelling noodzakelijk wordt geacht om de omgang tussen de man en [minderjarige] alsnog op een verantwoorde wijze op te kunnen starten en, aansluitend bij de behoeften en mogelijkheden van [minderjarige] , verder uit te bouwen. Het is namelijk voor een goede identiteitsontwikkeling van minderjarigen van groot belang is dat zij hun beide ouders leren kennen en dat het, gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] , dan ook van belang is dat er een (hechtings)relatie met de man wordt opgebouwd door middel van frequente en structurele omgangsmomenten. Het is de vrouw niet gelukt om zich voor de hulpverlening open te stellen en haar medewerking te verlenen, waardoor het contact tussen de man en [minderjarige] uit is gebleven. Tevens is de vrouw vanaf begin december 2021 onbereikbaar geweest voor de GI en [naam Praktijk] . Er bestaat daardoor geen zicht op [minderjarige] en haar opvoedomgeving. Onduidelijk is hoe het met [minderjarige] gaat en of binnen de opvoedsituatie van de vrouw voldoende tegemoet wordt gekomen aan hetgeen [minderjarige] nodig heeft. Door de GI zal in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nader onderzoek moeten worden gedaan naar de mogelijkheden van een residentiële plaatsing van de vrouw samen met [minderjarige] . Daarbij zal onder meer moeten worden bekeken welke instellingen een dergelijke plaatsing bieden, welke voorwaarden aan een dergelijke plaatsing worden gesteld en of de vrouw en [minderjarige] hieraan (kunnen) voldoen en zo ja, binnen welke termijn een dergelijke plaatsing kan plaatsvinden. Het is aan de GI om dit alles in kaart te brengen en dit zal de nodige tijd kosten. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat een plaatsing van de vrouw en [minderjarige] in een residentiële instelling in het kader van de omgang tussen de man en [minderjarige] op dit moment het meest aangewezen is, zal de rechtbank toch opnieuw een voorlopige begeleide omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vaststellen. De rechtbank sluit namelijk niet uit dat de vrouw om deze plaatsing te voorkomen alsnog bereid is om haar weerstand tegen het omgangstraject bij [naam Praktijk] te laten varen en hieraan alsnog haar medewerking te verlenen. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de vrouw zich dient te realiseren dat haar met deze voorlopige begeleide omgangsregeling een allerlaatste kans wordt geboden, in die zin dat zij door hieraan alsnog haar volledige medewerking te verlenen, om te laten zien dat zij zich wel open kan stellen voor omgang tussen de man en [minderjarige] . Daarmee zou een eventuele residentiële plaatsing van haar en [minderjarige] mogelijk kunnen worden voorkomen, maar daarvoor is het wel van belang dat de vrouw deze kans tijdig aangrijpt.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek van de man tot het vaststellen van een definitieve omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] en het verbinden van dwangsommen aan de voorlopige begeleide omgangsregeling is aangehouden tot dinsdag 12 juli 2022 pro forma in afwachting van het schriftelijk verslag van de GI.
2.6
Bij brief van 15 juli 2022 heeft de GI aan de rechtbank bericht dat het traject nog steeds niet van de grond is gekomen. De vrouw is niet bereikbaar voor de GI, ondanks diverse pogingen telefonisch, via brieven en middels onaangekondigde huisbezoeken. Op 5 april 2022 heeft de jeugdzorgwerker de vrouw op de gang in de rechtbank aangesproken. De vrouw reageerde aangevallen en gaf aan te willen dat de jeugdbeschermer weg ging, waarna ze niet meer reageerde en de jeugdbeschermer enkel strak aan keek. Op 30 mei 2022 zijn collega’s van de jeugdzorgwerker onaangekondigd lang de woning van de vrouw gegaan. Ondanks dat ze hoorden dat er iemand in de woning aanwezig was, werd er niet open gedaan. De vrouw heeft tevens een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing en een schriftelijke aanwijzing gehad. Deze zijn door de vrouw ongeopend retour gestuurd aan de GI. De vrouw toont op geen enkele manier bereidheid om in gesprek te gaan met de GI of de betrokken hulpverlening. De GI heeft dan ook geen zicht op de opvoedsituatie van [minderjarige] of hoe het met haar gaat. De GI kan de veiligheid van [minderjarige] niet garanderen. De GI heeft wel frequent contact met de man. Dit contact verloopt goed. De man houdt naar visie van de GI het belang van [minderjarige] in het oog. Hij heeft bijvoorbeeld vooralsnog afgezien van het innen van de dwangsommen, ondanks dat de vrouw de opgelegde informatieregeling nog steeds niet nakomt, omdat hij vreest voor een negatief effect voor [minderjarige] bij financiële belasting van de vrouw. De GI wil een doorbraak in de weerstand van de vrouw forceren door man belast te laten worden met het gezag. De man heeft dan meer rechten en mogelijkheden om informatie over [minderjarige] te verkrijgen van derden, zoals school. De GI verzoekt om aanhouding van het verzoek tot vaststelling van een contactregeling.
2.7
Bij brief van mr. Minkels van 21 juli 2022 is namens de man aangegeven dat de vrouw stelselmatig niet bereid is haar medewerking te verlenen aan de omgang en zich niet openstelt voor het contact met de GI. De vrouw komt ook de informatieregeling niet na. De man acht het van belang om samen met de vrouw te worden belast met het gezag, alsmede dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem wordt bepaald, subsidiair dat een (definitieve) omgangsregeling wordt vastgesteld op straffe van een dwangsom.
Verzoeken
2.8
De man heeft zijn verzoek in de zaak met nummer C/02/349662 / FA RK 18-4981 bij brief van 13 september 2022 en tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd. Thans is aan de orde het verzoek van de man om bij beschikking, voor zover rechtens uitvoerbaar bij voorraad:
1. een (definitieve) zorgregeling/omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] , waarbij zij gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- van vrijdag uit school tot en met maandag naar school,
alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in die zin dat de man gerechtigd is tot contact met [minderjarige] :
- ieder jaar de eerste drie weken van de zomervakantie van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start), tot en met de vrijdag in de derde week 18.00 uur;
- de even jaren de gehele herfstvakantie van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start) tot en met maandag naar school toe;
- de oneven jaren de gehele carnavalsvakantie/ voorjaarsvakantie van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start), tot en met maandag naar school toe;
- ieder jaar de eerste week van de meivakantie uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start) tot en met die daaropvolgende vrijdag 18.00 uur;
- de even jaren op kerstavond van 16.00 uur tot en met eerste kerstdag 18.00 uur;
- de oneven jaren van eerste kerstdag 18.00 uur tot en met tweede kerstdag 18.00 uur en van 31 december 16.00 uur tot en met 1 januari 12.00 uur;
- de helft van de overige dagen van de kerstvakantie, in onderling overleg overeen te komen;
- de oneven jaren op de verjaardag van [minderjarige] van de dag voorafgaand aan de verjaardag van [minderjarige] uit school dan wel indien het een weekenddag betreft 18.00 uur tot en met de volgende dag (de verjaardag van [minderjarige] ) naar school dan wel indien het een weekenddag betreft 18.00 uur;
- de even jaren het weekend van Pasen van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start) tot en met maandag (tweede Paasdag) 18.00 uur;
- de oneven jaren het weekend van Pinksteren van vrijdag uit school (dan wel eerder, indien de vakantie eerder start) tot en met maandag (tweede Pinksterdag) 18.00 uur;
- de helft van de overige vakanties, feestdagen en vrije dagen in onderling overleg te verdelen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
2. een voorlopige omgangsregeling vast te stellen terzake de omgang, waarbij de vrouw wordt verplicht mee te werken aan de begeleide omgang en/of ouderschapsbemiddeling, welke zal plaatsvinden bij en onder begeleiding van [naam Praktijk] /de gezinscoach en/of de GI dan wel een andere instantie, waarbij de vrouw wordt verplicht zich omgaand te melden bij [naam Praktijk] /de gezinscoach dan wel een andere instantie en dat het eerste omgangsmoment binnen twee weken na heden zal plaatsvinden op een door [naam Praktijk] /de gezinscoach dan wel een andere instantie aan partijen doorgegeven datum en dat de man en [minderjarige] vervolgens, voor de duur van het geding, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar minimaal een uur per week op dinsdagochtend, dan wel op een andere dag en op een ander tijdstip en dat de omgang daarnaast zal plaatsvinden onder regie van de jeugdzorgmedewerker, die in dat kader onder meer beoordeelt hoe de omgang wordt ingevuld, wie het toezicht op de omgang verzorgt, of de duur van de omgangsregeling kan worden uitgebreid en of er mogelijkheden zijn om de omgangsregeling deels onbegeleid te laten plaatsvinden, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
3. het vorenstaande (onder 1 en 2) op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet meewerkt/weigert uitvoering te geven aan het vorenstaande/de beschikking, met een maximum van € 100.000,-;
4. kosten rechtens.
2.9
In de zaak met nummer C/02/394893 FA RK 22-773 zijn aan de orde de verzoeken van de man om:
1. te bepalen dat de man en de vrouw gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
2. te bepalen dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man.
Standpunten
2.1
Partijen alsook de medewerkers van de GI hebben ieder tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten naar voren gebracht en de medewerkster van de Raad heeft een advies uitgebracht. Op de standpunten van partijen en de GI en het advies van de Raad wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van de man van belang, op onderstaande wijze ingegaan.
2.10.1
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat partijen in deze zaak nog steeds op hetzelfde punt staan als vijf jaar geleden. Er wordt geen vooruitgang geboekt. De man wil gewoon graag contact met zijn dochter. De man is niet de slechte persoon zoals de vrouw het aangeeft. Hij heeft een stabiel en rustig leven. Er is een uitgebreid onderzoek door de Raad geweest, waaruit dit blijkt. Er is frequent contact met de jeugdzorgwerker van de GI, die ook bij de man thuis komt en dit kan bevestigen. In oktober 2019 is het contact tussen de man en de reclassering positief afgesloten. Er zijn geen signalen dat de man alcohol of drugs zou gebruiken. In de laatste beschikking van de rechtbank is een duidelijk signaal afgegeven, namelijk dat het de allerlaatste kans is voor de vrouw om de omgang na te gaan komen en mee te gaan werken. De vrouw stelt telkens dat voor haar niet duidelijk is wat er van haar wordt verwacht, maar het is haar keer op keer uitgelegd. De vrouw legt verwijten bij de anderen, maar is niet bereid om te kijken naar haar eigen aandeel. Er is een dwangsom bepaald op de vastgestelde informatieregeling, maar de vrouw houdt zich er niet aan. De beschikking waarin de dwangsom is vastgesteld is betekend door een deurwaarder aan de vrouw. Vooralsnog int de man de dwangsommen niet, omdat hij niet wil dat [minderjarige] hier problemen door ondervindt, maar het hangt de vrouw wel boven haar hoofd. De dwangsom is voor de vrouw geen prikkel om het na te komen. De man heeft verzocht om een dwangsom te bepalen op de omgangsregeling, maar hij verwacht niet dat dit de vrouw er daadwerkelijk toe zet om de regeling na te komen. De vrouw is op geen enkele manier bereid de man een positie te geven als vader in het leven van [minderjarige] . Op dit moment is de enige manier om de man deze positie te geven door hem, gezamenlijk met de vrouw, het gezag te geven. Hij kan dan zelfstandig informatie opvragen over [minderjarige] , bijvoorbeeld op school, zonder afhankelijk te zijn van de vrouw. De man verzoekt tevens om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. De vrouw werkt namelijk langdurig op geen enkele manier mee aan de omgang tussen [minderjarige] en de man. Er hebben alleen twee begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden bij [naam Praktijk] . De laatste keer is was dit maar vijf minuten, omdat de vrouw daarna met [minderjarige] al vertrok. De man vindt dat er sprake is van ouderverstoting door de vrouw. Dit is een vorm van kindermishandeling. Als [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de man, staat hij open voor een zeer ruime contactregeling tussen [minderjarige] en de vrouw. Hij is er niet op uit om [minderjarige] weg te halen bij de vrouw, maar wil een ingang hebben. Desgevraagd wordt namens de man aangegeven ten aanzien van de suggestie om een bijzondere curator te benoemen dat de vrees bestaat dat de vrouw dit zal gaan gebruiken als verweermiddel en om tijd te rekken. De bijzondere curator krijgt eigenlijk taken die die GI al twee jaar probeert uit te voeren. Het lijkt erop dat de vrouw kansen blijft krijgen. De man is er mee akkoord dat de bijzondere curator wordt benoemd, maar zou graag zien dat de beslissing omtrent het verzoek tot gezamenlijk gezag nu wordt genomen en dat er een voorlopige omgangsregeling met begeleide omgang eenmaal per week wordt bepaald op straffe van een dwangsom. De bijzondere curator kan dan ook in het contact met de vrouw insteken op het gezamenlijke gezag en de voorlopige omgangsregeling die de vrouw behoort na te komen. Daarnaast acht de man het van belang dat er binnen één week na de beschikking contact is tussen de vrouw en de bijzondere curator en dat de vrouw daarmee in contact blijft.
2.10.2
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er geen contact is geweest tussen haar en de GI. Zij vindt de toon waarop de jeugdzorgwerker contact met haar heeft gezocht op de rechtbank in april 2022 niet prettig. Ze wil zo niet aangesproken worden. De medewerkster van [naam Praktijk] liet haar tijdens de tweede begeleide omgang niet het pand verlaten met [minderjarige] . Dit vindt zij niet kunnen. Ze wil eerst erkenning dat dit zo niet kan. De vrouw vindt dat er een poging is gedaan om begeleide omgang te laten plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] doordat dit tweemaal heeft plaatsgevonden. Ze vindt dat het voldoende is dat ze daar aan mee heeft gewerkt. [naam Praktijk] heeft aangegeven dat de man een tablet voor [minderjarige] moest kopen om mee te nemen naar het omgangsmoment. De vrouw vindt dit omkoperij. Ze wil erkenning dat deze gang van zaken niet correct is. Ze vindt het niet terecht dat de schuld op haar wordt geschoven. Desgevraagd geeft ze aan dat ze hierover niet het gesprek is aangegaan met [naam Praktijk] of de jeugdzorgwerker. De rechtbank heeft de vrouw voorgehouden dat tijdens de vorige mondelinge behandeling de medewerkster van [naam Praktijk] heeft aangegeven dat de vrouw het contact met [minderjarige] onmogelijk heeft gemaakt door haar op schoot te nemen en fysiek af te schermen. De vrouw is het hier niet mee eens, omdat zij vindt dat zij gewoon [minderjarige] op schoot nam. Ze vindt dat ze geen duidelijke uitleg kreeg van de medewerkster van [naam Praktijk] . De moeder voelt zich niet serieus genomen. Ze vindt dat de GI partij heeft gekozen, omdat de jeugdzorgwerker wel bij de man thuis komt. Ze vindt het vervelend dat de man haar egoïstisch noemt. Op de vraag van de rechtbank hoe beoordeeld kan worden of [minderjarige] veilig is in haar thuissituatie als de GI geen zicht daarop krijgt, geeft de vrouw aan dat zij kan vertellen dat [minderjarige] veilig is. Ze wil tijdens de mondelinge behandeling in aanwezigheid van de man niet vertellen waar [minderjarige] naar school gaat. Op de vraag van de Raad om op een papiertje te schrijven naar welke school [minderjarige] gaat en dit aan de GI te geven, zonder dat de man dit verneemt, geeft de vrouw aan dat ze dat niet wil. Ze is de informatieregeling die is opgelegd door de rechtbank niet nagekomen en ze is daar niet toe bereid. Ze wil de informatie niet verstrekken aan de man. Ze vindt het niet de juiste stap om de man ook met het gezag te belasten, omdat ze hem een gevaarlijk persoon vindt en zij dit niet in het belang van [minderjarige] vindt. Ze heeft geen vertrouwen in de man door hetgeen er in het verleden is gebeurd. Ze stelt dat ze door de man is verkracht en dat hij heeft geprobeerd om haar dochter niet ter wereld te laten komen. Dit vertrouwen is niet te herstellen. Ze vindt hem ook niet verantwoordelijk genoeg om voor een kind te zorgen, omdat ze eens heeft gezien dat hij een joint opstak terwijl er een baby in de buurt was. Ze heeft het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen gehoord, maar wil daar niet op reageren. Desgevraagd geeft de vrouw aan dat zij het prettig vindt dat een bijzondere curator onafhankelijk is en dat ze bereid is met de bijzondere curator in gesprek te gaan. De vrouw geeft desgevraagd aan dat het de vraag is of zij zal meewerken aan de verzochte voorlopige omgangsregeling.
2.10.3
De medewerker van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er sinds de vorige beschikking weinig is veranderd in de situatie. De GI heeft de mogelijkheden van een observatieplek voor de vrouw en [minderjarige] onderzocht, maar om hen daar te plaatsen is de toestemming en medewerking van de vrouw nodig. Aangezien de GI geen contact heeft met de vrouw en zij haar medewerking niet verleent, is dit geen optie. Er zijn diverse mogelijkheden geprobeerd om contact te leggen met de vrouw, maar de vrouw houdt het contact af. Op het aangeven van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling dat zij een andere jeugdzorgwerker wil, geeft de jeugdzorgwerker aan dat hij hiertoe bereid is als dit daadwerkelijk vooruitgang zou bieden, maar dat het op dit moment een vertragingstactiek van de vrouw lijkt. Ook [naam Praktijk] , die de omgang zou begeleiden, heeft geen contact meer gekregen met de vrouw. De vrouw heeft eerder aangegeven geen vertrouwen te hebben in [naam Praktijk] , maar is daarover niet het gesprek aangegaan. Bovendien geeft de vrouw hier tegenstrijdige redenen voor. Dit behoort niet een vrijbrief voor de vrouw te zijn om niet in contact te komen. De vrouw legt het verwijt telkens bij anderen, maar is niet bereid om te kijken naar haar eigen handelen. De GI heeft geen zicht op de opvoedsituatie van [minderjarige] of hoe het met haar gaat. De vrouw heeft vanuit de ondertoezichtstelling de verplichting om inzicht te geven, maar ook dit doet ze niet. [minderjarige] is onlangs vijf jaar geworden en is dus leerplichtig. Het is niet bekend of en waar [minderjarige] naar school gaat. De GI kan dus ook geen informatie opvragen bij derden om zicht te krijgen op hoe het met [minderjarige] gaat. De GI heeft wel geregeld contact met de man. Tevens gaat de GI op huisbezoeken bij de man. Er is zicht op zijn leven. De man leidt een stabiel en rustig leven. De GI steunt het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag. Desgevraagd geeft de GI aan dat het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen ook mogelijk wel door de GI gesteund wordt. Het is een lastige beslissing, omdat [minderjarige] al vijf jaar door de vrouw wordt opgevoed en met haar een hechtingsrelatie heeft. Om [minderjarige] in één keer bij de man te laten wonen, is een ingrijpende beslissing. De GI begrijpt het verzoek echter wel, omdat het steeds meer noodzakelijk lijkt om in te grijpen in de situatie. De GI heeft voldoende zicht op de thuissituatie bij de man en de GI twijfelt er niet aan of de man goed voor [minderjarige] zou kunnen zorgen. Op aangeven van de Raad geeft de GI aan dat de GI overweegt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te gaan verzoeken als de vrouw haar handelen niet verandert. De GI stelt voor om een voorlopige omgangsregeling te bepalen, waarbij er begeleide omgang plaatsvindt elke woensdag om 13.00 uur. Er zal contact worden gelegd met [naam Praktijk] om dit te begeleiden. Mocht dat nog niet mogelijk zijn, zal de GI de omgang begeleiden. Dit kan op woensdag 28 september 2022 starten.
2.10.4
De medewerkster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het zeer zorgelijk is dat [minderjarige] van pas vijf jaar al jaren geen contact heeft met haar vader. De Raad is bereid om aan te nemen dat er vroeger tussen de ouders veel is voorgevallen, maar het belang van [minderjarige] is dat zij contact kan hebben met haar vader. De vrouw is zeer afwerend en de Raad heeft niet de verwachting dat de vrouw in de komende periode haar medewerking zal gaan verlenen. Daarnaast vindt de Raad het een zeer zorgelijke situatie dat er geen zicht is op [minderjarige] . Er is al langere tijd een ondertoezichtstelling, maar de vrouw voldoet niet aan haar verplichting om de GI inzicht te geven in de opvoedsituatie en zicht te geven op [minderjarige] . Op het aangeven van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling dat zij een andere jeugdzorgwerker zou willen, wordt namens de Raad aangegeven dat de Raad er geen vertrouwen in heeft dat de vrouw wel het contact met de GI aangaat als er een andere jeugdzorgwerker komt. Bovendien had het op de weg van de vrouw gelegen om dit eerder zelf al aan te geven bij de GI en niet nu pas tijdens de mondelinge behandeling. De vrouw heeft de deur letterlijk en figuurlijk dicht gehouden. De vrouw isoleert [minderjarige] en het is een zorg hoe ver ze hierin wil gaan. De Raad vindt dat zij hiermee misbruik maakt van haar positie als moeder ten aanzien van haar dochter die recht heeft op beide ouders. De Raad adviseert om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag toe te wijzen. De man dient een positie te krijgen, waarin hij zelfstandig informatie kan opvragen over [minderjarige] . De man heeft daarnaast verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De GI heeft ook de mogelijkheid om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verzoeken. Dit zijn vergaande maatregelen, die in zekere zin ook [minderjarige] schaden, omdat ze dan bij de vrouw wordt weggehaald. Toch acht de Raad deze maatregelen noodzakelijk als de vrouw haar handelen niet verandert. De vrouw leg het verwijt bij anderen, maar het is aan haar, als gezaghebbende ouder, om de nodige stappen te gaan zetten. Ze moet in gesprek met de GI, ze moet de hulpverlening accepteren en meewerken aan het contact tussen [minderjarige] en de man. De Raad acht het van belang dat de vrouw haar medewerking gaat verlenen, omdat er anders gesproken zal gaan worden over een machtiging tot uithuisplaatsing of wijziging van de hoofdverblijfplaats. Op de vraag van de rechtbank wat de visie is van de Raad over de suggestie om een bijzondere curator te benoemen, geeft de Raad aan dat dit een mogelijkheid kan zijn om meer zicht te krijgen op het functioneren van de vrouw en op de situatie van [minderjarige] , maar dat de Raad het daarnaast van belang vindt dat het gezamenlijk gezag wordt toegewezen en dat een voorlopige omgangsregeling wordt bepaald.
Beoordeling stand van zaken
2.11
De rechtbank stelt op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht vast dat ondanks de lange duur van deze procedure, de verschillende rechterlijke beslissingen waarin aan de vrouw bepaalde verplichtingen zijn opgelegd, de al sinds 2020 lopende OTS en de inzet van hulpverlening in de vorm van tweemaal een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod en later de betrokkenheid van [naam Praktijk] er weinig vooruitgang is geboekt. De man heeft [minderjarige] weliswaar kunnen erkennen, maar hij heeft nog steeds geen rol in haar leven. Het is onduidelijk of [minderjarige] weet wie haar vader is en welk beeld zij van hem heeft. De moeder heeft op meerdere momenten toegezegd haar medewerking te zullen verlenen, maar zodra er daadwerkelijk stappen gezet moesten worden tot contactopbouw, heeft zij zich teruggetrokken en/of niet gehandeld. De vrouw heeft een negatief beeld van de man en heeft angstgevoelens voor hem en de vrees bestaat dat zij [minderjarige] daarmee belast. Dit terwijl het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang is dat zij een eigen beeld van haar vader kan vormen.
De vrouw geeft geen gevolg aan de aan haar door de rechtbank opgelegde verplichting om de man maandelijks te informeren over [minderjarige] en aan de haar opgelegde verplichting om mee te werken aan een voorlopige contactregeling. Ook het verbinden van een dwangsom aan de opgelegde informatieregeling heeft daarin geen verandering gebracht.
Op dit moment is er daarnaast nog steeds geen enkel zicht op de (opvoed)situatie van [minderjarige] bij de vrouw. De vrouw houdt al geruime tijd elk contact met de GI af en informeert de GI niet. De GI is zelfs niet op de hoogte van welke school [minderjarige] bezoekt. Aan een schriftelijke aanwijzing zoals opgelegd door de GI op 6 mei 2022, die onder meer inhoudt dat zij contact opneemt met de GI en de GI inzicht verschaft in de opvoedsituatie van [minderjarige] , geeft zij geen gevolg.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven niet te gaan voldoen aan de opgelegde informatieregeling, heeft zij niet willen toezeggen het contact aan te gaan met de GI en wil zij misschien in gesprek gaan met [naam Praktijk] als zij eerst erkennen wat zij haar hebben aangedaan bij het laatste omgangsmoment. Zij heeft gelet op de handelwijze van deze hulpverlener eigenlijk geen vertrouwen meer in deze organisatie.
Volgens de vrouw gaat het heel goed met [minderjarige] bij haar. Zij wil door de rechter daarnaar gevraagd niet zeggen of aan de GI kenbaar maken op welke school [minderjarige] zit. Ook heeft de vrouw gezegd geen vertrouwen te hebben in de man, gelet op wat hij haar heeft aangedaan.
2.12
Gelet op het vorenstaande moet de rechtbank vaststellen dat de stappen die tot nu toe zijn gezet er niet toe hebben geleid dat de man enige rol heeft gekregen in het leven van [minderjarige] . Dit is het gevolg van de opstelling van de vrouw. Zij heeft [minderjarige] daarnaast zodanig afgeschermd van de man, de GI en de hulpverlening, dat geen inschatting gemaakt kan worden van het welzijn van [minderjarige] , haar opvoedsituatie en haar veiligheid.
In de beschikking van 8 maart 2022 is aan de vrouw met de voorlopige begeleide omgangsregeling een allerlaatste kans geboden, in die zin dat zij door hieraan alsnog haar volledige medewerking te verlenen, kan laten zien dat zij zich wel open kan stellen voor omgang tussen de man en [minderjarige] . De vrouw heeft deze kans niet benut. Zij wenst ook niet mee te werken aan een residentiële plaatsing van haar en [minderjarige] .
Dit betekent dat de rechtbank het punt nadert waarop beoordeeld moet worden of het nog in het belang van [minderjarige] is om haar hoofdverblijf bij de vrouw te handhaven. Zolang [minderjarige] bij de vrouw woont, is er namelijk geen ruimte voor de man in haar leven.
De rechtbank wil echter voordat geoordeeld wordt over het hoofdverblijf van [minderjarige] alle mogelijkheden die kunnen leiden tot contactherstel tussen de man en [minderjarige] hebben benut.
Beoordeling gezamenlijk gezag
2.13
De man verzoekt om samen met de vrouw belast te worden met het gezag over [minderjarige] .
Bij beschikking van 8 maart 2022 heeft de rechtbank overwogen dat in de zaak met kenmerk C/02/349662 / FA RK 18-4981 al eerder een beslissing is genomen met betrekking tot het gezag. Immers is bij beschikking van 29 november 2019 het verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het gezag afgewezen. Op dat moment is overwogen dat de verstandhouding tussen partijen verstoord was vanwege hetgeen is voorgevallen in het verleden. Partijen communiceerden niet met elkaar en de verwachting was dat partijen ook op korte termijn niet in staat zouden zijn om in het belang van [minderjarige] met elkaar te communiceren. Dit achtte de rechtbank een onvoldoende basis voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Dit temeer nu de vrouw veel angst kende voor de man.
De rechtbank heeft in het verdere verloop van de procedure reden gezien om het hernieuwde verzoek van de man betreffende het gezag en de hoofdverblijfplaats af te splitsen en te behandelen onder nummer C/02/394893 FA RK 22-773.
2.14
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.15
De rechtbank oordeelt dat uit artikel 1:253c BW volgt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt van de wetgever is. Inmiddels is de situatie zoals deze was ten tijde van de eerdere beslissing over het toekennen van het gezamenlijke gezag gewijzigd.
Alhoewel de rechtbank erkent dat er in dit geval nog steeds contra-indicaties zijn om de man met het gezag over [minderjarige] te belasten, is de rechtbank met de Raad óók van oordeel dat het belang van [minderjarige] meebrengt dat het contact tussen [minderjarige] en de man op een zorgvuldige en veilige wijze tot stand wordt gebracht.
[minderjarige] weet op dit moment niet (voldoende) wie haar vader is en zij wordt door de vrouw niet in staat gesteld om zelfstandig een beeld over haar vader te vormen. Mogelijk is er zelfs sprake van ouderverstoting. Jarenlange procedures en beschikkingen van de rechtbank hebben geen verandering kunnen brengen in de impasse die is ontstaan, aangezien de vrouw haar medewerking hieraan niet heeft kunnen of willen verlenen. Dit alles heeft zelfs tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige] moeten leiden.
De Raad heeft geadviseerd om het gezag aan beide ouders toe te kennen, zelfs nu vaststaat dat het gezamenlijk gezag een belemmering oplevert vanwege het ontbreken van communicatie en het gebrek aan vertrouwen van de vrouw in de man. De Raad stelt zich op het standpunt dat de belangen van [minderjarige] bij gezamenlijk gezag zwaarder wegen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de statusvoorlichting en het contactherstel.
Indien de man niet met het gezag wordt belast bestaat volgens de Raad het risico dat de man bij [minderjarige] mogelijk nog meer uit beeld zal blijven. De man blijft in de situatie dat hij niet met het gezag wordt belast verstoken van informatie over [minderjarige] , omdat de vrouw niet bereid is informatie over [minderjarige] aan hem te verstrekken, zelfs niet op straffe van de opgelegde dwangsom. De man kan, indien hij met het gezag wordt belast, zelfstandig (zonder daarbij afhankelijk te zijn van de medewerking of instemming van de vrouw) informatie opvragen over [minderjarige] bij derden, zoals bij school.
Op grond van hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht blijkt niet dat bij de vrouw sprake is van een zodanige psychische problematiek of situatie dat een arts of behandelaar het voor de vrouw onverantwoord acht om haar angsten tegemoet te treden en het contact met de man aan te gaan en/of het contactherstel tussen [minderjarige] en de man te ondersteunen.
De rechtbank ziet bovendien niet in dat de vrouw geen behandeling zou kunnen krijgen voor de bij haar bestaande angstgevoelens (of deze nu reëel zijn of niet reëel), mits er sprake is van een goede, juiste hulpvraag en de vrouw gemotiveerd is voor behandeling.
Indien er geen verdere hulpverlening voor de vrouw wordt ingezet, dan blijven de angsten van de vrouw bestaan, hetgeen het risico meebrengt dat zij haar angsten overbrengt op [minderjarige] , waardoor [minderjarige] ook angsten gaat ontwikkelen.
Zelfs in het geval dat er sprake zou zijn van een risico van klem of verloren raken van [minderjarige] ten gevolge van de (al dan niet reële) angsten van de vrouw als beide ouders zijn belast met het gezag, leidt dat niet tot een ander oordeel. De rechtbank wijst in dit kader nog op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533) waarin is beslist dat wanneer de met het gezag belaste ouder de andere ouder op geen enkele wijze een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van het kind, het toewijzen van gezamenlijk gezag een van de instrumenten is die de rechter moet kunnen benutten om het recht op family life tussen het kind en de andere ouder toch te verwezenlijken. Hoewel gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat het kind klem komt te zitten tussen de twee ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat de andere ouder geheel uit het leven van het kind wordt geweerd. De rechter moet dan de ruimte hebben om, uitgaande van de situatie ten tijde van zijn beslissing, in te schatten welke van de twee kwaden het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden.
Alles in onderlinge samenhang beschouwend, waarbij de rechtbank beseft dat het moet kiezen tussen twee kwaden, is niet voldaan aan de hiervoor genoemde afwijzingsgronden en brengt het belang van [minderjarige] met zich mee dat de man samen met de vrouw met het gezag over [minderjarige] dient te worden belast.
Wijziging voorlopige contactregeling en bepalen dwangsom
2.16
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verzocht om de voorlopige contactregeling te wijziging, omdat aan de eerder bepaalde regeling bepaalde nadere voorwaarden zijn verbonden die gelet op de opstelling van de vrouw geen doel meer dienen en om ervoor te zorgen dat er een voor iedereen duidelijke regeling ligt.
De GI en de Raad ondersteunen dit verzoek. De vrouw niet.
2.17
De rechtbank overweegt dat bij de beschikking van 7 september 2021 een (opbouw tot een) voorlopige begeleide omgangsregeling is vastgesteld.
Bij beschikking van 8 maart 2022 is vastgesteld dat de vrouw aan voornoemde voorlopige regeling haar medewerking niet voldoende heeft verleend. Vervolgens is opnieuw een voorlopige omgangsregeling bepaald, waaraan onder meer de voorwaarde is verbonden dat de vrouw eerst een gesprek heeft gevoerd met de GI over de invulling en begeleiding van deze regeling, waarbij aan de GI is overgelaten om een inschatting te maken van de bereidheid van de vrouw om daaraan mee te werken. Dit om te voorkomen dat [minderjarige] schade oploopt door het wederom mislukken van een opgestarte omgangsregeling.
In de huidige beschikking wordt aan de man het gezamenlijk gezag over [minderjarige] toegekend. Daarmee ligt er een andere juridische basis aan het verzochte contact tussen de man en [minderjarige] ten grondslag, te weten artikel 1:253a BW, dat gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij gezamenlijk gezag.
Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] en alle betrokkenen dat er een duidelijke voorlopige contactregeling wordt bepaald, waarover geen verschil in interpretatie kan bestaan. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard bereid te zijn de contactregeling uit te voeren en te begeleiden met ingang van 28 september 2022. Ook is volgens de GI [naam Praktijk] bereid en in staat om de contactregeling te begeleiden. Mocht [naam Praktijk] niet direct in de gelegenheid zijn, zal de omgang begeleid worden door de GI.
2.18
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de volgende
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal vaststellen waarbij de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact elke woensdag vanaf 13:00 uur gedurende minimaal een uur op het kantoor van de GI, dan wel een door de GI te bepalen andere locatie, waarbij de vrouw [minderjarige] naar deze locatie brengt en haar daar ophaalt, onder begeleiding van de GI en/of [naam Praktijk] , buiten aanwezigheid van de vrouw, met ingang van woensdag 28 september 2022.
2.19
De rechtbank ziet voldoende aanleiding om aan de nakoming van deze voorlopige contactregeling een dwangsom te verbinden van gelijke hoogte als de dwangsom die is verbonden aan de informatieregeling. De vrouw heeft tot op heden haar medewerking onvoldoende verleend aan het nakomen van eerder door de rechtbank bepaalde omgangsregelingen, waardoor deze niet van de grond zijn gekomen en zij heeft tijdens de mondelinge behandeling daartoe evenmin enige bereidheid getoond. De rechtbank bepaalt derhalve dat de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 150,- (honderdvijftig euro) voor iedere keer dat de vrouw voormelde zorgregeling niet nakomt, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 15.000,- (vijftienduizend euro) kan worden verbeurd.
Benoeming bijzondere curator
2.2
Artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechtbank, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige terzake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. Gebleken is dat zich in deze procedure met betrekking tot de [minderjarige] een belangenstrijd in de zin van voormeld artikel voordoet, welke strijd zich toespitst op de contactregeling van de [minderjarige] met de man. De belangen van de vrouw en [minderjarige] lijken daarin uiteen te lopen.
2.21
Gezien voormelde overwegingen, waaruit blijkt dat in de situatie rondom [minderjarige] een impasse is bereikt doordat de vrouw langdurig zowel het contact tussen de man en [minderjarige] als het contact met de GI volledig afhoudt, acht de rechtbank het van belang als allerlaatste poging te trachten om in deze situatie verandering te brengen door een bijzondere curator te benoemen teneinde het belang van [minderjarige] te behartigen. De rechtbank overweegt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de te benoemen bijzondere curator geheel onafhankelijk is.
2.22
Partijen hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het benoemen van een bijzondere curator.
2.23
Mw. drs. [mediator] te Boxtel, heeft zich bereid verklaard de taak van bijzondere curator op zich te nemen. De rechtbank zal haar derhalve benoemen als bijzondere curator en haar opdragen de belangen van [minderjarige] te behartigen. Aan de bijzondere curator wordt gevraagd om op een zo laagdrempelig mogelijke manier met de vrouw te spreken en zicht te krijgen op [minderjarige] . Vooralsnog is daarbij het doel van de rechtbank om te proberen in een betrekkelijk korte tijd via de interventie van de bijzondere curator een beter overzicht te krijgen van eventuele oplossingsrichtingen. Mocht de bijzondere curator zelf al in de gelegenheid zijn om oplossingen te bereiken, dan bestaat daartoe uiteraard te ruimte.
De bijzondere curator wordt verzocht om gesprekken te voeren met de vrouw, waarvan minstens één huisbezoek bij de vrouw. Daarnaast verzoekt de rechtbank de bijzondere curator om [minderjarige] te zien en te spreken om zicht op haar te krijgen. Het staat de bijzondere curator vrij om gesprekken te voeren met overige betrokken personen, die informatie over [minderjarige] kunnen verschaffen. Voorts verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen.
De rechtbank formuleert ten behoeve van de mogelijke voortgang van onderhavige zaak de volgende vragen aan de bijzondere curator:
- Begrijpt de vrouw voldoende wat de huidige stand van zaken in deze procedure is?
Tot op heden werkt zij niet mee aan de door de rechter opgelegde verplichtingen, zoals de verplichting tot het maandelijks verschaffen van informatie over [minderjarige] aan de man, de voorlopige contactregeling tussen [minderjarige] en de man en aan de ondertoezichtstelling. Dit niet meewerken is niet vrijblijvend. Aan de informatie- en contactregeling zijn inmiddels dwangsommen verbonden. Begrijpt de vrouw wat deze verplichtingen voor haar inhouden?
  • Begrijpt de vrouw de mogelijke consequenties voor haarzelf en [minderjarige] bij het niet naleven van de door de rechter opgelegde verplichtingen? De opstelling van de vrouw heeft ertoe geleid dat inmiddels ook de man met het gezag over [minderjarige] is belast en dat de Raad en de GI zich afvragen of [minderjarige] wel bij de vrouw moet blijven wonen, nu er geen enkel zicht is op [minderjarige] , ondanks het gedwongen kader.
  • Wat is er nodig voor de vrouw om haar weerstand en/of angst voor de man weg te nemen en welke stappen heeft zij daartoe tot heden ondernomen?
  • Wat is nodig voor de vrouw om in contact te treden met de GI en dit contact te onderhouden? Waarom heeft zij dit tot nu toe niet gedaan, ondanks haar gehoudenheid daartoe?
  • Kunt u een eerste contact leggen tussen de vrouw en de GI?
  • Kunt u een inschatting maken van de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vrouw thuis? Met name wordt gedacht aan informatie over de thuissituatie bij de moeder, de indruk die [minderjarige] maakt en de mogelijke bevindingen vanuit een of meer gesprekjes met [minderjarige] .
  • Waar gaat [minderjarige] naar school en sinds wanneer?
  • Kunt u informatie inwinnen over hoe het met [minderjarige] gaat op school en wat de inschatting van school is over het welzijn van [minderjarige] en deze informatie delen met de rechtbank?
  • Welke andere informatie is naar voren gekomen die relevant kan zijn voor de beoordeling van deze zaak voor de rechtbank?
2.24
De rechtbank acht het van belang dat de vrouw haar medewerking verleent aan minimaal één huisbezoek door de bijzondere curator, en indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, meerdere huisbezoeken. De rechtbank wijst de moeder erop dat zij de verplichting heeft aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
Verdere voortgang procedure
2.25
De rechtbank benoemt de bijzondere curator in principe voor de duur van drie maanden. De rechtbank verwacht dat de bijzondere curator binnen een termijn van acht weken rapportage aan de rechtbank zal uitbrengen.
De griffier van de rechtbank zal na verloop van vier weken telefonisch bij de bijzondere curator informeren of de vrouw daadwerkelijk in contact is met de bijzondere curator en of de bijzondere curator zich in staat acht om (deels) de gestelde vragen te beantwoorden. Mocht daarvan geen sprake zijn, zal de rechtbank de taak van de bijzondere curator beëindigen en een pro forma termijn stellen van twee weken aan alle partijen om een laatste schriftelijke reactie te geven. Vervolgens zal de rechtbank overwegen of zij zich voldoende voorgelicht acht om zonder mondelinge behandeling een beslissing te nemen over de resterende verzoeken.
Indien de bijzondere curator zich in staat acht om (deels) de gestelde vragen te beantwoorden en de vrouw in contact is met de bijzondere curator, zal de resterende termijn aan de bijzondere curator worden gegund voor het uitoefenen van haar taak. In dat geval zal de rechtbank de behandeling pro forma aanhouden tot dinsdag 15 november 2022 in afwachting van de rapportage van de bijzondere curator. De rechtbank zal trachten voorlopig een mondelinge behandeling te plannen in week 47, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen, om de bevindingen van de bijzondere curator te bespreken.
2.27
De rechtbank behoudt zich de mogelijkheid voor om naar aanleiding van de bevindingen van de bijzondere curator de onderhavige zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
2.28
De rechtbank zal gezien het voormelde de beslissing met betrekking tot het verzoek tot het (definitief) vaststellen van een contactregeling (met dwangsom) en het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats aanhouden in afwachting van het onderzoek door de bijzondere curator.

3.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de man het gezag over [minderjarige] met ingang van heden gezamenlijk uitoefent met de vrouw;
- bepaalt dat de man en de [minderjarige]
voorlopiggerechtigd zijn tot contact met elkaar elke woensdag vanaf 13:00 uur gedurende minimaal een uur op het kantoor van de GI, dan wel een door de GI te bepalen andere locatie, waarbij de vrouw [minderjarige] naar deze locatie brengt en haar daar ophaalt, onder begeleiding van de GI en/of [naam Praktijk] , buiten aanwezigheid van de vrouw, met ingang van woensdag 28 september 2022;
- bepaalt dat de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 150,- (honderdvijftig euro) voor iedere keer dat de vrouw voormelde contactregeling niet nakomt, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 15.000,- (vijftienduizend euro) kan worden verbeurd;
- benoemt voor de duur van drie maanden met ingang van heden tot bijzondere curator over de [minderjarige] : mw. drs. [mediator] te Boxtel;
- verzoekt de bijzondere curator uiterlijk
dinsdag 15 november 2022schriftelijk verslag uit te brengen van haar bevindingen aan de rechtbank, waarin de hiervoor door de rechtbank geformuleerde vragen beantwoord worden, met daarbij in aanmerking nemende hetgeen onder 2.25 is overwogen;
- draagt de griffier op om afschriften van de processtukken van deze zaken aan de bijzondere curator te zenden;
- draagt de griffier op deze beschikking aan belanghebbenden en de bijzondere curator te zenden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt aan de beslissing op de verzoeken van de man tot:
* het vaststellen van een definitieve zorgregeling tussen hem en [minderjarige] ;
* het verbinden van een dwangsom aan de definitieve omgangsregeling;
* het vaststellen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man;
tot
dinsdag 15 november 2022 PRO FORMA, met daarbij in aanmerking nemende hetgeen onder 2.25 is overwogen;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2022, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 20 september 2022.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.