ECLI:NL:RBZWB:2022:8129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
02/249741-22; 02/003269-21 (tul); 02/310691-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, verzet tegen aanhouding en belediging van politieagenten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 december 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van zijn ex-partner, verzet tegen zijn aanhouding en belediging van drie politieagenten. De verdachte heeft op 30 september 2022 in Tilburg zijn ex-partner bedreigd met de woorden: 'Ik maak je af', terwijl zij haar dochter kwam ophalen. Dit gebeurde in het bijzijn van hun dochter, wat de rechtbank als extra ernstig beschouwt. De verdachte heeft ook verzet gepleegd tegen de politieagenten die hem wilden aanhouden en hen beledigd door kwetsende woorden te gebruiken en te spugen. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was, evenals het verzet en de belediging. De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat niet aan de formele criteria voor deze maatregel was voldaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werden eerdere voorwaardelijke straffen ten uitvoer gelegd, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/249741-22; 02/003269-21 (tul); 02/310691-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsvrouw mr. M.E. Broekert, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
30 september 2022 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] , verzet tegen zijn aanhouding en belediging van politieagenten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de drie tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat ten aanzien van feit 1 de precieze uiting gedaan door verdachte niet kan worden vastgesteld, omdat uit de bewijsmiddelen verschillende lezingen volgen. Daarnaast is onvoldoende komen vast te staan dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees is ontstaan dat zij door toedoen van verdachte het leven zou verliezen. Er kan daarom niet worden gesproken van een bedreiging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 2 en 3 aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het spugen door verdachte zoals tenlastegelegd onder feit 3. Verdachte ontkent te hebben gespuugd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank moet beoordelen of verdachte op 30 september 2022 te Tilburg
[slachtoffer] , de ex-partner en moeder van zijn dochter, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling door naar haar de woorden te uiten: "Ik vermoord jou en je komt er nog wel achter" en/of "Ik maak je af".
De rechtbank concludeert op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen dat meerdere verbalisanten hebben gehoord dat verdachte op voornoemd tijdstip de woorden heeft geuit: “Ik maak je af”. Uit de verklaring van [slachtoffer] zelf volgt dat verdachte iets andere woorden, maar wel woorden met eenzelfde strekking naar haar heeft geroepen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte in ieder geval de woorden: “Ik maak je af” heeft geroepen. Zij is ook van oordeel dat verdachte dat in de richting van [slachtoffer] heeft gedaan. Immers, niet alleen [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar aankeek op het moment dat hij deze woorden uitte, maar ook de verbalisanten zagen dat verdachte zich op het moment van het uiten van de woorden tot [slachtoffer] richtte.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of deze woorden een strafrechtelijke bedreiging opleveren. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kon opwekken.
De rechtbank leidt hierover uit het dossier af dat [slachtoffer] op 30 september 2022 naar het huis van verdachte is gekomen nadat hun dochter haar had geappt dat ze opgehaald wilde worden. Dit omdat verdachte bier had gedronken en meer bier wilde gaan halen. Hij had zijn dochter beloofd om geen alcohol meer te drinken vanwege zijn drankprobleem. Toen [slachtoffer] ter plaatse kwam, stonden verdachte en zijn dochter buiten op straat. Verdachte was boos omdat zijn dochter door [slachtoffer] zou worden opgehaald. Verdachte heeft vervolgens voornoemde woorden naar [slachtoffer] geuit. Een dag eerder had verdachte ook al dreigende berichten via WhatsApp naar [slachtoffer] gestuurd. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het onder zodanige omstandigheden uiten van woorden als “Ik maak je af” een dusdanige bedreiging oplevert dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee is gedreigd. De rechtbank acht het feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
Verdachte heeft deze feiten bekend, met uitzondering van het onder feit 3 tenlastegelegde spugen naar de verbalisanten. Hij stelt dat hij niet gespuugd heeft, maar hooguit met consumptie gepraat of geschreeuwd. Gelet op de verklaringen van drie verbalisanten die verklaren over opzettelijk spugen, waarbij één verbalisant ook verklaart over het voorafgaand rochelen van verdachte, acht de rechtbank dit onderdeel echter ook bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 30 september 2022 te Tilburg [slachtoffer] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die
voornoemd dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je af",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
op 30 september 2022 te Tilburg, zich met geweld
heeft verzet tegen drie ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
hun bediening, te weten ambtenaren werkzaam voor politie Zeeland West Brabant
door opzettelijk gewelddadig in een andere richting te rukken
dan die waarheen die van [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3]
voornoemd hem, verdachte, trachtten te brengen en vervolgens te trappen
in de richting van die van [ambtenaar 2] voornoemd;
3
op 30 september 2022 te Tilburg opzettelijk drie ambtenaren werkzaam voor politie Zeeland West Brabant, te weten [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "kankersukkels" en “kankermongolen" en "kankerwouten" en "kankerlijers” en daarbij te spugen in de richting van die [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] voornoemd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Specifiek zijn in dit geval door de rechtbank de initialen van verbalisant [ambtenaar 2] aangepast. Dit wordt door de rechtbank aangemerkt als een kennelijke verschrijving.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) voor twee jaar. Aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan en de reclassering heeft dit ook in een eerdere rapportage geadviseerd. Zij ziet dit als de enige passende afdoening. Er zijn geen reële alternatieven meer. Ook acht zij deze maatregel noodzakelijk voor beëindiging van de recidive van verdachte en de beveiliging van de maatschappij. Dat de rechtbank deze maatregel eerder bij vonnis van 25 juli 2022 al heeft opgelegd doet daar niet aan af. Die uitspraak is immers nog niet onherroepelijk en de behandeling van die zaak in hoger beroep wordt ook niet op korte termijn verwacht. Omdat de ISD-maatregel is gevorderd ten aanzien van feit 1, vordert de officier van justitie met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), geen nadere straf of maatregel op te leggen voor de feiten 2 en 3.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit geen oplegging van de ISD-maatregel maar een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Dit omdat deze maatregel al is opgelegd bij vonnis van 25 juli 2022 en deze uitspraak nog niet onherroepelijk is. Voorkomen moet worden dat verdachte tweemaal tot een ISD-maatregel veroordeeld wordt. Daarnaast is het reclasseringsadvies waarin de ISD-maatregel wordt geadviseerd, opgesteld voor een eerdere rechtszitting en in afwezigheid van verdachte. Ook is niet duidelijk wat het behandelperspectief is indien een (voorwaardelijke) ISD-maatregel wordt opgelegd. Verdachte heeft een eigen woning en die zou hij verliezen bij oplegging van de maatregel. De woning biedt hem stabiliteit en een plek om zijn dochter te ontvangen, hetgeen de eerste keer goed is gegaan. Daarnaast zou de begeleiding die hij krijgt van [naam] en die goed verloopt, worden doorkruist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op 30 september 2022 [slachtoffer] , ex-partner en moeder van zijn dochter, woordelijk met de dood bedreigd. Dit terwijl [slachtoffer] hun dochter bij verdachte kwam ophalen omdat zij bang was omdat verdachte bier had gedronken en nog meer bier ging halen, terwijl hij had beloofd dit niet meer te doen. [slachtoffer] wilde dan ook enkel hun dochter in veiligheid brengen. Bovendien heeft verdachte deze uiting gedaan in het bijzijn van zijn dochter, hetgeen de rechtbank extra kwalijk acht. De rechtbank acht deze bedreiging dan ook ernstig van aard.
Ook heeft verdachte diezelfde dag de drie ter plaatse gekomen politieagenten beledigd en in hun richting gespuugd en zich verzet tegen zijn aanhouding. De rechtbank acht deze twee feiten tezamen bezien ernstige feiten die getuigen van een gebrek aan ontzag en respect voor deze politieagenten die gewoon hun werk deden en het beste voor hadden met alle betrokkenen. Met de beledigingen (verbaal en door te spugen) heeft hij de eer en goede naam van de politieagenten geschaad.
6.3.2
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. In de afgelopen vijf jaar is verdachte vaker veroordeeld voor bedreiging en belediging, waardoor sprake is van recidive. Bovendien blijkt dat de feiten zijn gepleegd terwijl verdachte in twee proeftijden liep, wat de rechtbank zorgen baart. Dit alles weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Novadic-Kentron van 2 juni 2022, dat is opgemaakt voor een eerdere rechtszitting en het voorgeleidingsrapport van de reclassering van 3 oktober 2022 waarin zij onder meer te kennen geeft dat eerder uitgebrachte adviezen ook bruikbaar zijn voor onderhavige zitting en een aanvullende rapportage niet nodig is. Uit deze rapporten volgt dat bij verdachte sprake is van een langdurige verslaving aan alcohol en medicijnen en dat die verslaving ten grondslag ligt aan de gepleegde delicten. Op diverse leefgebieden ziet de reclassering problemen. Er zijn geen steunbronnen, temeer omdat de reclassering in de nabije toekomst ook problematiek verwacht op het leefgebied huisvesting. Verder is er sprake van een scheefgroei in de persoonlijkheid. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten of andere justitiële maatregelen hebben niet tot (blijvende) gedragsverandering bij verdachte geleid. In het huidige toezicht is het niet mogelijk gebleken uitvoering te geven aan de bijzondere voorwaarden, omdat verdachte zich hier niet aan houdt. Een nieuw verplicht reclasseringstoezicht biedt onvoldoende kader om verdachte op een adequate manier te kunnen begeleiden, gedragsverandering te bereiken en recidive te voorkomen. Gedragsverandering is dan ook alleen haalbaar wanneer dit in een drang- en dwangkader zoals de ISD-maatregel wordt toegepast.
6.3.3
Mogelijkheid opleggen ISD-maatregel
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet in artikel 38m Sr een aantal eisen. De rechtbank stelt vast dat daaraan niet is voldaan en dat een ISD-maatregel dan ook niet kan worden opgelegd. Uit het eerste lid, onder 2, van dit artikel volgt immers dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf moet zijn veroordeeld
enhet nieuwe feit moet zijn begaan
na tenuitvoerleggingvan deze straffen of maatregel. Deze eis van tenuitvoerlegging van ten minste drie veroordelingen strekt zich naar het oordeel van de Hoge Raad ook uit tot het
voorwaardelijke gedeeltevan een gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegde straf (ECLI:NL:HR:2020:2028). Gebleken is dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten viermaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf. Voor de straffen opgelegd door de politierechter op 21 januari 2021 en door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 20 september 2018 geldt dat uit het uittreksel van het justitiële documentatieregister d.d. 11 november 2022 volgt dat het voorwaardelijk deel hiervan niet (volledig) ten uitvoer is gelegd. Aldus is niet voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 38m Sr. Gelet hierop kan en zal de rechtbank geen ISD-maatregel aan verdachte opleggen.
6.3.4
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van de feiten en de frequente recidive niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij is van oordeel dat een voorwaardelijke straf niet meer aan de orde is, gelet op de twee voorwaardelijke straffen die ten tijde van de bewezenverklaarde feiten boven het hoofd van verdachte hingen. Verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat indien de door haar geëiste ISD-maatregel niet wordt opgelegd door de rechtbank, de voorwaardelijke straffen die aan verdachte eerder bij vonnis door de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn opgelegd ten uitvoer zullen worden gelegd. Dit betreft:
- Het vonnis d.d. 21 januari 2021 met parketnummer 02/003269-21, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van zes weken waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met bijzondere voorwaarden;
- Het vonnis d.d. 5 juli 2021 met parketnummer 02/310691-20, waarbij is opgelegd een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Verdachte was een gewaarschuwd mens en wist dat hij in twee proeftijden liep, maar dit heeft hem er niet van weerhouden de strafbare feiten te plegen. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 180, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:wederspannigheid;
feit 3:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 21 januari 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/003269-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
één week gevangenisstraf;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 5 juli 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/310691-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
één maand gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 december 2022.
Mr. Collombon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.