Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 maart 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 12 juli 2022 waarin
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde], die eigenaar zijn van aan elkaar grenzende percelen. [Eiser] is sinds 1999 eigenaar van een perceel met woning, terwijl [gedaagde] sinds 1985 eigenaar is van een aangrenzend perceel. Het geschil ontstond toen [eiser] voornemens was om zijn achtertuin uit te breiden, wat volgens [gedaagde] zou inbreuk maken op haar recht om via een steeg op het perceel van [eiser] naar de openbare weg te komen. [Gedaagde] stelt dat zij en haar buren al meer dan twintig jaar gebruik maken van deze steeg, waardoor er door verjaring een erfdienstbaarheid van weg zou zijn ontstaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen formele erfdienstbaarheid is gevestigd, maar dat [gedaagde] zich vanaf 1985 heeft gedragen als bezitter van een erfdienstbaarheid. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] door verjaring eigenaar is geworden van het recht om de steeg te gebruiken, en dat dit recht zich maximaal uitstrekt over een breedte van één meter. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, maar bevestigt dat hij zijn eigendomsrecht kan uitoefenen, zolang dit de erfdienstbaarheid niet belemmert. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.