ECLI:NL:RBZWB:2022:8024

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4248
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in Wajong-uitkeringszaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had eerder een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd, maar deze was door verweerder geweigerd in een besluit van 14 november 2019. Na een bezwaarprocedure, waarin de rechtbank op 27 mei 2022 het eerdere besluit van verweerder vernietigde, heeft verweerder op 1 december 2022 alsnog besloten dat verzoekster recht heeft op een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht tot 13 augustus 2019. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter I.M. Josten en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Verweerder heeft bij besluit van 19 juni 2020 het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
In de uitspraak van de rechtbank van 27 mei 2022 met kenmerk BRE 20/7454 (ECLI:NL:RBZWB:2022:2908) heeft de rechtbank het besluit van 19 juni 2020 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen vier weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres.
In het besluit van 4 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster opnieuw ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 1 december 2022 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en in plaats daarvan besloten dat verzoekster met ingang van 13 augustus 2019 recht heeft op een Wajong-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te zullen verzetten tegen een vergoeding in de proceskosten. Voor wat betreft de hoogte daarvan, refereert verweerder zich aan het oordeel van de rechtbank.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 30 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.