ECLI:NL:RBZWB:2022:8003

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
C/02/383389 / HA ZA 21-135
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor bodemverontreiniging en schadestaatprocedure na sanering van een dieseltank

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers [eisers] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] in het kader van een schadestaatprocedure. De zaak betreft de aansprakelijkheid van gedaagde voor bodemverontreiniging die is ontstaan door een ondergrondse dieseltank die zich op het perceel van eisers bevond. De rechtbank heeft eerder, in een vonnis van 11 december 2002, geoordeeld dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de aanwezigheid van deze tank en de daarmee samenhangende verontreiniging. Eisers vorderen nu een schadevergoeding van € 70.375,61, die bestaat uit kosten voor sanering, verwijdering van de tank, bodemonderzoek en rechtsbijstand.

De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet aansprakelijk is voor de kosten van het verwijderen van de tank, omdat deze al op kosten van gedaagde is gesaneerd. Daarnaast is er geen verplichting tot verdere sanering, aangezien de Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben vastgesteld dat er geen ernstige bodemverontreiniging meer is. De rechtbank concludeert dat de door eisers gevorderde kosten voor sanering, sloop van de aanbouw, bodemonderzoek en rechtsbijstand niet toewijsbaar zijn, omdat deze kosten niet voortvloeien uit de aansprakelijkheid van gedaagde zoals vastgesteld in het eerdere vonnis.

De rechtbank heeft eisers in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 4.892,00. Dit vonnis is uitgesproken op 28 december 2022 door mr. J. de Graaf.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/383389 / HA ZA 21-135
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J. de Danschutter te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 25 augustus 2021
- de conclusie van dupliek
- de mondelinge behandeling van 14 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft bij schriftelijke koopovereenkomst van 26 augustus 1996 een onroerende zaak gekocht van [gedaagde] , namelijk een winkel/woonhuis met werkplaats, tuin en verder aanhorigheden aan de [adres] (hierna: de onroerende zaak). De overdracht vond plaats op 31 januari 1997. [eisers] woont hier nog steeds.
2.2.
In artikel 8 van de leveringsakte staat voor zover hier van belang:
“De verkoper verklaarde vervolgens te garanderen:
(…)
j. Dat er geen feiten zijn die er op wijzen dat het verkocht enige verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het hiervoor omschreven gebruik door koper of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot sanering van het registergoed, dan wel tot het nemen van andere maatregelen.
(…)
k. Dat in het verkochte geen ondergrondse tanks voor het opslaan van vloeistoffen aanwezig zijn.”
2.3.
Er is een onderzoek ingesteld naar de bodem van het betreffende perceel, dat heeft geresulteerd in een rapport van 5 juni 2000. In de bodem is een gehalte minerale olie aangetroffen dat ligt boven het zogenaamde interventie-niveau, een gehalte waarbij zowel gezondheidsrisico’s als milieurisico’s aanwezig zijn en dat duidt op sterke verontreiniging. Ook zijn er gehaltes aangetroffen van ethylbenzeen, xylenen, koper, kwik en EOX. Onder het perceel is een benzinetank aangetroffen, die zich voor een gedeelte onder de aanbouw achter de woning bevindt.
2.4.
De rechtbank Middelburg heeft, op vordering van [eisers] , op 11 december 2002 bij vonnis onder andere geoordeeld dat [gedaagde] :
(…)
aansprakelijk is voor alle schade verbonden aan het verwijderen, dan wel – indien voor het verwijderen dispensatie wordt verleend – het isoleren van de aanwezige benzinetank op de in plaats van verwijdering voorgeschreven wijze en het saneren van de verontreinigde bodem, met veroordeling van gedaagde tot betaling van de hieraan verbonden kosten en voorts met veroordeling van gedaagde tot betaling van alle schade die voor eisers voortvloeit uit de aanwezigheid of het aanwezig geweest zijn van de verontreinigde bodem, alles nader op te maken bij staat.”
Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld.
2.5.
Partijen zijn naar aanleiding van het vonnis in overleg getreden. [gedaagde] heeft vervolgens op 29 september 2005 de benzinetank laten saneren en volstorten. Hier is een KIWA-certificaat voor afgegeven. Rondom het gedeelte van de tank dat zich niet onder de uitbouw bevindt is grond afgegraven.
2.6.
In december 2011 heeft Wematech Bodem Adviseurs B.V. (hierna: Wematech) een nader bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport gedateerd op 5 januari 2012. Wematech concludeert daarin onder meer het volgende:

6.1 Conclusies
Geconcludeerd kan worden dat op basis van onderhavig onderzoek en de resultaten van de voorgaande onderzoek sprake is van een beperkt geval van bodemverontreiniging. Naar verwachting is een bodemvolume van 10-15 m³ licht tot sterk verontreinigd met olieproducten. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een saneringsnoodzaak is niet aangetoond.
De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.
6.2
Advies
Geadviseerd wordt de resultaten van onderhavig onderzoek voor te leggen aan het bevoegd gezag om de verontreinigingssituatie vast te leggen.
2.7.
[eisers] heeft de situatie betreffende de bodemverontreiniging op zijn perceel voorgelegd aan Gemeente Tholen (hierna: de gemeente). De gemeente heeft bij brief van 21 maart 2012 aangegeven dat niet zij maar de Gedeputeerde Staten van Zeeland het bevoegd gezag zijn om een oordeel te geven over de bodemkwaliteit.
2.8.
Vervolgens heeft [eisers] melding gemaakt van bodemverontreiniging op zijn perceel bij de Gedeputeerde Staten van Zeeland. In de beschikking van 28 augustus 2012 die daarop volgt staat het volgende:

BESLUIT
Ernst van het geval van verontreiniging
De verontreiniging van de bodem op de locatie [adres] (kadastraal bekend gemeente Oud-Vossemeer, [kadastrale aanduidingen] is een geval van niet-ernstige bodemverontreiniging.
(…)
7. Kadastrale registratie
Aangezien er sprake is van een geval van niet-ernstige bodemverontreiniging is een kadastrale registratie niet aan de orde. Er is geen sprake van beperkingen.
2.9.
[eisers] heeft vervolgens aan de gemeente voorgelegd of, bij de sloop van het bouwwerk boven de tank, de tank al dan niet kan blijven liggen en of voor het afvoeren van grond nader bodemonderzoek nodig is. Bij brief van 23 oktober 2012 schrijft de gemeente, voor zover hier relevant, het volgende:

(…)Wanneer nu het bouwwerk, dat op de tank is geplaatst, zou worden gesloopt verandert dat niets aan de situatie. De tank is dan nog steeds in voldoende mate gesaneerd en het certificaat is nog steeds geldig.
(…)
Uit voorgaande vraag blijkt dus inderdaad dat vanuit de bodemwetgeving de tank mag blijven liggen. Wanneer de familie [eisers] vervolgens besluit het huidige bouwwerk te vervangen door een nieuw bouwwerk is dit geen probleem: de tank is nog steeds in voldoende mate gesaneerd en er mag dus gewoon opnieuw bovenop de bestaande fundering (met gesaneerde tank) worden herbouwd. Wel is het goed de vraag te stellen of dit wel verstandig is: de tank kan immers in de toekomst alsnog doorroesten waardoor bijvoorbeeld verzakking van het bouwwerk alsnog mogelijk is. Let wel, we spreken hier over een advies, wij verplichten niemand tot iets. Ook wanneer besloten wordt het huidige bouwwerk te slopen en op een andere plaats een nieuw bouwwerk te plaatsen mag de tank gewoon blijven liggen. Het KIWA-certificaat is hiervoor het bewijs. Wanneer de familie [eisers] echter besluit de fundering ook uit de bodem te halen lijkt het aannemelijk de ondergrondse tank ook te verwijderen. Ook in dit geval is sprake van een gekozen eigen initiatief, geen verplichting vanuit de gemeente.
Tenslotte uw vraag of een (nieuw) nader bodemonderzoek moet worden uitgevoerd wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd. (…) Er is op de locatie sprake van een sterke bodemverontreiniging zodat eventuele vrijkomende grond niet zomaar mag worden hergebruikt. Dit betekent dat deze grond moet worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Een verwerker stelt echter wel eisen aan de acceptatie van de aangeboden grond. Het is mogelijk dat de verwerker bepaalt dat een onderzoek naar de vrijkomende grond moet worden uitgevoerd. Hier heeft de gemeente echter geen invloed op, zodat wij uw vraag over wel of geen nieuw nader bodemonderzoek op dit punt niet kunnen beantwoorden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, na wijziging van eis, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 70.375,61 met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eisers] stelt dat onderhavige procedure als schadestaatprocedure beschouwd moet worden en legt aan zijn vordering ten grondslag dat er na het saneren van de tank vervuiling in de grond is achtergebleven. Op grond van het vonnis van 11 december 2002 is [gedaagde] aansprakelijk voor de kosten van de sanering van alle verontreiniging. Door niet alle verontreinigde grond volledig te saneren althans de kosten daarvoor te vergoeden heeft [gedaagde] niet volledig uitvoering gegeven aan het vonnis. [gedaagde] is ook gehouden de gevorderde schadevergoeding te betalen omdat de aanwezige verontreiniging een waardedrukkend effect heeft op de onroerende zaak en omdat [eisers] beperkt wordt in het gebruikt van de onroerende zaak. De schade bestaat uit de kosten voor het slopen van de aanbouw en verwijdering van de tank, de kosten van het saneren van de nog aanwezige verontreiniging, de kosten voor bodemonderzoeken en de kosten voor rechtsbijstand.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde] betwist de omvang van de door [eisers] gestelde schade en voert hiertoe aan dat hij niet is veroordeeld tot het uitvoeren van een volledige bodemsanering. Dit vloeit ook niet voort uit de leveringsakte. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit de kosten verbonden aan het saneren van de verontreinigde bodem. De omvang van die schade moet bepaald worden in deze procedure. Het dictum van het vonnis moet worden uitgelegd in het licht van de overwegingen die de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd. Het dictum moet zo worden uitgelegd dat de te vergoeden kosten voor de bodemsanering gerelateerd zijn aan het voorziene en overeengekomen gebruik van de onroerende zaak. De noodzaak tot en de te vergoeden kosten van sanering zijn gelet op de overwegingen van de rechtbank afhankelijk van de vraag of er op grond van de wet een verplichting tot sanering is en in hoeverre de (rest)verontreiniging ten nadele strekt van het gebruik als winkel/woonhuis met werkplaats, tuin en verdere aanhorigheden. De Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben geoordeeld dat er geen verplichting tot bodemsanering meer is en [eisers] heeft niet gesteld dat de aanwezige restverontreiniging ten nadele strekt van het in de leveringsakte overeengekomen gebruik. Er is dus geen schade meer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien de vordering van [eisers] gebaseerd is op de in het vonnis van 11 december 2002 uitgesproken veroordeling tot schadevergoeding, op te maken bij staat, dient dat vonnis tot uitgangspunt te worden genomen voor de beoordeling van de vraag welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. De door [eisers] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is, is in dat vonnis toegewezen op grond van de in artikel 8 van de leveringsakte gegeven garantie. [gedaagde] heeft, kort gezegd gegarandeerd dat er geen ondergrondse tank aanwezig is en dat er geen feiten zijn die er op wijzen dat er verontreiniging is die ten nadele strekt van het in de leveringsakte omschreven gebruik van de onroerende zaak of die leidt of kan leiden tot een verplichting tot sanering of tot het nemen van andere maatregelen. De rechtbank heeft in het vonnis geoordeeld dat er wel een ondergrondse tank aanwezig is en dat er wel feiten zijn die wijzen op verontreiniging zodat de rechtbank voor recht heeft verklaard dat [gedaagde] aansprakelijk is voor die verontreiniging. De aansprakelijkheid van [gedaagde] strekt daarmee niet verder dat de in de leveringsakte gegeven garantie. De rechtbank zal de door [eisers] gevorderde schadeposten met inachtneming hiervan beoordelen.
de kosten voor het weghalen van de tank
4.2.
[eisers] vordert betaling van € 3.630,- voor het weghalen van de tank.
Ten aanzien van de ondergrondse tank heeft [gedaagde] gegarandeerd dat deze er niet zou zijn. De rechtbank heeft in het vonnis van 11 december 2002 geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle schade voortvloeiend uit de kosten, verbonden aan het verwijderen, dan wel – indien voor het verwijderen dispensatie wordt verleend – het isoleren van de aanwezige benzinetank op de in plaats van verwijdering voorgeschreven wijze. De tank is op kosten van [gedaagde] gesaneerd. Hiervoor is een KIWA-certificaat afgegeven zodat de rechtbank er vanuit gaat dat de tank is geïsoleerd op de in plaats van verwijdering voorgeschreven wijze en dus is gesaneerd op een wijze die voldoet aan het vonnis. Nu de tank reeds op kosten van [gedaagde] is gesaneerd kan hij niet ook nog aangesproken worden voor de kosten voor verwijdering van de tank.
4.3.
[eisers] heeft ter zitting aangevoerd dat hij zijn perceel niet kan gebruiken zoals hij wil onder ander omdat hij niet vrij is het bouwwerk boven de tank te verwijderen zonder daar iets nieuws voor terug te plaatsen. Uit de overgelegde stukken, het KIWA-certificaat, de beschikking van 28 augustus 2012 van de Gedeputeerde Staten van Zeeland en de in 2.9. geciteerde brief van de gemeente, volgt echter dat de tank voldoende is gesaneerd en dat [eisers] de grond zonder beperkingen kan gebruiken. In het licht van deze stukken lag het op de weg van [eisers] om te onderbouwen waaruit de noodzaak tot verwijdering van de tank volgt. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank gaat daarom aan dit standpunt voorbij.
4.4.
[eisers] heeft ook aangevoerd dat door de aanwezigheid van de tank een verzakking is ontstaan als gevolg waarvan de muur van de aanbouw is gescheurd. De rechtbank gaat ook aan deze stelling voorbij en overweegt daartoe het volgende. Dat de scheur in de aanbouw is ontstaan door verzakking als gevolg van de aanwezigheid van de ondergrondse tank wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist. [eisers] heeft niet onderbouwd waaruit volgt dat de verzakking en de scheuren zijn ontstaan als gevolg van de aanwezigheid van de tank. Uit de door [eisers] zelf in het geding gebrachte verklaring van Bouwbedrijf Krijger B.V. volgt dat de scheuren in de muur het gevolg zijn van het gewicht van de betonvloer. [eisers] heeft dit niet weerlegd. Bovendien is geen schadevergoeding gevorderd voor het herstel van de scheuren in de muren en is niet gesteld dat het weghalen van de tank in dit kader noodzakelijk is.
4.5.
De gevorderde kosten voor het alsnog verwijderen van de tank zijn gelet op het voorgaande niet toewijsbaar.
de saneringskosten
4.6.
[eisers] vordert betaling van € 30.664,24 voor saneringskosten waarbij hij zich het recht voorbehoudt nadere schade te vorderen wanneer de saneringskosten hoger uitvallen dan het gevorderde bedrag.
Gelet op het in 4.1. overwogene moet de omvang van de aansprakelijkheid van [gedaagde] begrepen worden in het licht van de gegeven garantie. Dit betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade verbonden aan het saneren van de verontreinigde bodem voor zover die verontreiniging ten nadele strekt van het in de leveringsakte omschreven gebruik van de onroerende zaak of voor zover die verontreiniging leidt of kan leiden tot een verplichting tot sanering of tot het nemen van andere maatregelen.
4.7.
Uit de beschikking van 28 augustus 2012 van de Gedeputeerde Staten van Zeeland en uit de brief van de gemeente van 23 oktober 2012 volgt dat er geen verplichting tot sanering meer is. Op grond waarvan moet worden aangenomen dat die verplichting, althans een verplichting tot het nemen van andere maatregelen, er wel is, heeft [eisers] niet toegelicht. Voor zover [eisers] stelt dat van een saneringsplicht sprake is, volgt de rechtbank hem daarom dus niet.
4.8.
[eisers] stelt verder dat er nog verontreiniging in de bodem aanwezig is en de verontreiniging aan het overeengekomen gebruik in de weg staat. Hiertoe voert hij aan dat de verontreiniging een waardedrukkend effect heeft. Ook voert [eisers] aan dat hij wordt beperkt in zijn bewoningsmogelijkheden omdat eventuele vrij te komen grond bij een verbouwing niet vrij kan worden gebruikt maar afgevoerd dient te worden naar een erkend verwerker. Ook deze stellingen kunnen niet tot toewijzing van de gevorderde saneringskosten leiden. [eisers] heeft immers geen schade gevorderd wegens waardevermindering van de onroerende zaak en ook niet voor de (meer)kosten van het afvoeren van grond. Evenmin is aangevoerd dat sanering van de grond noodzakelijk is ter voorkoming of beperking van deze schade. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling of het waardedrukkend effect en de beperkingen voor het afvoeren van grond aan het overeengekomen gebruik in de weg staan.
4.9.
De rechtbank gaat tot slot voorbij aan de stelling dat [eisers] de woning niet naar wens kan verbouwen en dat hij niet vrij is om een deel van de onroerende zaak te slopen en dat bij de tuin te voegen omdat de gemeente dan aanvullende eisen stelt. Deze stellingen zijn niet onderbouwd, terwijl uit de overgelegde stukken volgt dat er geen beperkingen gelden voor de onroerende zaak.
4.10.
De gevorderde saneringskosten zijn gelet op het voorgaande niet toewijsbaar.
de kosten voor het slopen van de (vloer van de) aanbouw
4.11.
[eisers] vordert betaling van € 22.506,- voor het slopen van de (vloer van de) aanbouw. [eisers] legt aan deze kosten ten grondslag dat de verontreiniging zich ook onder de aanbouw bevindt en dat het voor de sanering noodzakelijk is dat de aanbouw verwijderd wordt. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.6. tot en met 4.10. is overwogen met betrekking tot de saneringskosten komen ook deze aan de sanering gelieerde kosten niet voor toewijzing in aanmerking.
de kosten voor bodemonderzoek
4.12.
[eisers] vordert betaling van € 4.081,68 voor de kosten die hij heeft gemaakt voor het uitvoeren van bodemonderzoek. [eisers] legt hieraan vier facturen ten grondslag, namelijk een factuur van Oranjewoud van € 1.511,99 van 22 juni 2001, een factuur van Wematech van € 622,37 van 31 oktober 2005, een factuur van Wematech van € 351,05 van 27 juli 2011 en een factuur van Wematech van € 1.596,27 van 22 februari 2012.
[eisers] voert aan dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt omdat [gedaagde] stelde dat er voldoende was gesaneerd en er dus onderzoek nodig was om aan te tonen dat er nog sprake is van verontreiniging.
4.13.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder onderzoekskosten, als vermogensschade voor rekening van de aansprakelijke partij kunnen worden gebracht, mits voldaan is aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Die toets houdt in dat de onderzoekskosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk was deze te verrichten én de ter zake gevorderde kosten naar hun aard en omvang redelijk zijn.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de bodem voldoende gesaneerd is althans dat de restverontreiniging niet zodanig is dat dit onder de door [gedaagde] afgegeven garantie valt zodat [gedaagde] daarvoor niet aansprakelijk is. De facturen voor bodemonderzoek na de sanering op 29 september 2005 zijn derhalve geen kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en schade en komen dan ook niet voor rekening van [gedaagde] . Het bedrag dat is gebaseerd op de facturen van 31 oktober 2005, 27 juli 2011 en 22 februari 2012 wordt daarom afgewezen. Ten aanzien van de factuur van 22 juni 2001 heeft [eisers] niet gesteld dat dit onderzoek nodig was naast het onderzoek dat reeds was verricht en dat heeft geresulteerd in het rapport van 5 juni 2000. Ook het bedrag dat hierop is gebaseerd zal worden afgewezen.
de kosten voor rechtsbijstand
4.15.
[eisers] vordert betaling van € 9.493,69 voor de kosten voor rechtsbijstand. [eisers] stelt dat deze kosten naast de proceskostenveroordeling op grond van artikel 6:96 lid 2 BW toewijsbaar zijn. De rechtbank overweegt dat voor de kosten voor rechtsbijstand geen schade is die het gevolg is van de aanwezigheid van de ondergrondse tank of de verontreiniging in de bodem zodat deze kosten niet op grond van het vonnis van 11 december 2002 voor vergoeding in aanmerking komen. Nu de vorderingen van [eisers] worden afgewezen is er ook geen grond voor toewijzing van deze kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 BW.
de proceskosten
4.16.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eisers] heeft ter zitting toegelicht dat de rechtbank haar vordering zo moet begrijpen dat zij vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 70.375,61. De rechtbank zal dan ook het griffierecht naheffen overeenkomstig de tarieven voor vastrecht in 2009 en bij de proceskostenveroordeling uitgaan van dit tarief.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.550,00
- salaris advocaat €
3.342,00(3,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.892,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.892,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.
(JS)