ECLI:NL:RBZWB:2022:7996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een Wajong-uitkering door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiser, geboren in 1986, heeft psychische klachten en diende op 24 februari 2009 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering. Het UWV weigerde deze aanvraag op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In 2020 diende hij opnieuw een aanvraag in, maar het UWV weigerde opnieuw, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 22 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op het eerdere besluit van 2009. De verzekeringsarts van het UWV heeft de medische informatie van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid is vastgesteld binnen de relevante periode van vijf jaar na de eerdere aanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Het UWV moet het griffierecht vergoeden en de proceskosten van eiser betalen, die zijn vastgesteld op € 1.536,30. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten op 28 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3416 WAJONG

uitspraak van 28 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J. Brosius,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering van het UWV hem een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Eiser, geboren op [datum] 1986, is bekend met psychische klachten, vermoeidheidsklachten, slaapproblemen en concentratieproblemen. Op 24 februari 2009 heeft hij bij het UWV een (laattijdige) aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend.
Bij besluit van 11 mei 2009 heeft het UWV geen Wajong-uitkering toegekend omdat eiser vanaf zijn 17e verjaardag niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en in elk geval vanaf 24 februari 2008 (een jaar voor datum aanvraag) voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Op 9 juli 2020 heeft eiser een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Daarbij heeft hij een verslag van een psychologisch onderzoek van Emergis (GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] ) van 25 oktober 2012 meegezonden. Verder heeft eiser op verzoek van het UWV medische informatie overgelegd van psychiater [naam psychiater 1] van 20 augustus 2020, informatie van huisarts [naam huisarts] van 28 augustus 2020 en informatie van psychiater [naam psychiater 2] van 20 mei 2020.
Het UWV heeft met het besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 25 juni 2021 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de moeder van eiser en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan teruggekomen moet worden op de beslissing van 11 mei 2009 en evenmin van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na de eerdere aanvraag. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.1.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken tijdens de telefonische hoorzitting op 31 mei 2021, waarbij eiser werd gesteund door zijn moeder en maatschappelijk werkster. Hij heeft de door eiser overgelegde medische informatie bestudeerd en bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen op de eerdere beslissing van 11 mei 2009. Verder is volgens hem geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanuit dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na de aanvraag van de Wajong-uitkering in 2009. Eiser is in februari 2020 gediagnosticeerd met een schizotypische (persoonlijkheids)stoornis en een dwangmatige persoonlijkheidsstoornis en is in maart 2020 opgenomen in verband met een psychotische ontregeling. Deze gegevens hebben echter geen betrekking op de eerdere beoordeling in 2009. Destijds is eiser immers beperkt op basis van het functioneren toen. De recent gestelde diagnoses doen niet af aan die mate van functioneren destijds . De verzekeringsarts b&b rapporteert dat per definitie de eerste tekenen van een dergelijke persoonlijkheidsstoornis in de adolescentie hebben bestaan, hetgeen ook blijkt uit de brief van psychiater [naam psychiater 1] van 20 augustus 2020. Ten opzichte van 2009 kan met de verslechtering van toestandsbeeld en functioneren in de laatste jaren gesproken worden van een toename van beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak, ook al waren de recent gestelde diagnoses destijds nog niet in deze vorm gesteld. Uit de hoorzitting en de medische gegevens kan echter niet worden afgeleid dat deze toename van beperkingen binnen 5 jaar na de aanvraag in 2009 plaatsvond. Dit blijkt volgens de verzekeringsarts b&b ook niet uit het psychologisch onderzoek van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van oktober 2012 en ook niet uit het verslag van huisarts, neuroloog, psychiater en de Viersprong. Eiser is tot 2014 onder behandeling geweest, waarna hij pas in 2020 weer in beeld is gekomen onder andere met de psychotische ontregeling. Uit deze gegevens valt volgens de verzekeringsarts b&b geen toename van beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na 2009 af te leiden.
3.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid. Er heeft geen fysieke hoorzitting plaatsgevonden. Eiser stelt dat sprake is van een nieuw feit, namelijk de door psychiater [naam psychiater 2] gestelde diagnose schizotypische persoonlijkheids-stoornis. In 2012 werd al melding gemaakt van psychische klachten behorend bij dat beeld. Volgens eiser is sprake van een nieuw inzicht dat bij de eerdere beoordeling in 2009 niet is onderkend dan wel niet kon worden vastgesteld. Eiser wijst erop dat ook de verzekeringsarts b&b terug redeneert naar 2009 en rapporteert dat die stoornis toen al moet hebben bestaan.
Eiser stelt verder dat toename van zijn beperkingen binnen 5 jaar na de eerdere aanvraag heeft plaatsgevonden. Er is sprake van continu erger worden klachten na de lagere schoolleeftijd. Eiser stelt dat hij niet in staat is om te werken. Tenslotte wijst eiser erop dat het UWV een inhoudelijke toets heeft uitgevoerd en daarom ten onrechte spreekt over een beperkt toetsingskader.
4.
Zorgvuldigheid van het onderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
Uit de rapporten van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. De aanwezige medische informatie is bij de beoordeling betrokken. Eiser is gezien door de primaire arts en heeft in de bezwaarprocedure vooraf ingestemd met een telefonische hoorzitting met de verzekeringsarts b&b. Zijn moeder en een psychiatrisch verpleegkundige waren bij het gesprek aanwezig.
5.
Herhaalde aanvraag om een Wajong-uitkering na eerdere afwijzing.
De rechtbank stelt vast dat eiser tegen het besluit van 11 mei 2009 geen bezwaar heeft gemaakt. Dit besluit staat daarmee in rechte vast. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eisers aanvraag terecht door het UWV is aangemerkt als een herhaalde aanvraag.
Indien sprake is van een verzoek om terug te komen dan zijn er meerdere mogelijkheden.
1. Het verzoek ziet alleen op het verleden en/of
2. Het verzoek ziet op een terugkomen voor de toekomst en/of
3. Er wordt een beroep gedaan op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber) en/of
4. De aanvraag betreft (ook) een nieuwe aanvraag op grond van de Wajong 2015.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, zal de aanvraag naar zijn strekking moeten worden beoordeeld. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het UWV daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen.
In dit geval heeft het UWV terecht beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven terug te komen op het besluit van 11 mei 2009. Tevens heeft het UWV beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na de eerdere aanvraag.
In het verweerschrift heeft het UWV aangegeven dat bij de Amberbeoordeling is uitgegaan van een onjuiste periode en heeft het UWV zijn standpunt gewijzigd in die zin dat beoordeeld moet worden of sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na de 18e verjaardag.
Nu het UWV zijn standpunt in beroep heeft gewijzigd kan het bestreden besluit reeds om die reden niet in stand blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
6.
Verzoek om terug te komen voor het verleden en de toekomst (duuraanspraak).
Allereerst wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 11 mei 2009 beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (zogenaamde nova).
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven terug te komen op het eerdere besluit. De primaire arts stelt weliswaar dat sprake is van een nieuw feit vanaf 1 maart 2020, namelijk de psychose, de gestelde diagnose en de crisisopname, maar dit feit heeft geen betrekking op de datum in geding, te weten de 18e verjaardag. De medische gegevens die eiser bij zijn aanvraag en in bezwaar heeft overgelegd, werpen geen nieuw licht op de medische situatie van de 18e verjaardag. Niet blijkt daaruit dat de destijds opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst onjuist was. Tevens is de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Nu er geen aanleiding is om de beperkingen van eiser op zijn 18e verjaardag anders vast te stellen, heeft het UWV terecht geen aanleiding gezien voor de toekomst terug te komen van het besluit van 11 mei 2009, zodat eiser ook vanaf het moment van de aanvraag van 9 juli 2020 geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het standpunt van eiser dat een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden en het bestreden besluit inhoudelijk moet worden getoetst, wordt niet gevolgd. Dat de door eiser overgelegde medische stukken zijn voorgelegd aan een arts en verzekeringsarts b&b betekent niet dat sprake is geweest van een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, voor zover die zag op een herziening van het besluit van 11 mei 2009. De stukken zijn voorgelegd ter beoordeling of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van dat eerdere besluit.
7.
Toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber).
Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen zijn toegenomen.
Bij de Amber-beoordeling gaat het om de vraag of bij eiser in de periode van 5 jaar na zijn 18e verjaardag, dus van [datum] 2004 tot [datum] 2009 sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
De rechtbank volgt het UWV in het standpunt dat in genoemde relevante periode hiervan geen sprake is geweest. Voor eisers standpunt dat in de relevante periode al sprake was van toegenomen klachten vindt de rechtbank, evenals het UWV, geen steun in de aanwezige medische informatie. Het rapport van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] (Emergis) uit 2012 noch de recente medische informatie van psychiaters [naam psychiater 1] en [naam psychiater 2] hebben betrekking op de periode die hier in geding is. De rechtbank wijst er bovendien op dat bij de eerdere aanvraag in 2009 de Amber periode ook al is beoordeeld. Bij die beoordeling heeft het UWV psychiater [naam psychiater 3] ingeschakeld die destijds geen psychiatrische stoornis heeft vastgesteld.
Het UWV stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,00. De zaak is van een gemiddeld gewicht.
Verder zijn er reiskosten (op basis van openbaar vervoer tweede klas) gemaakt die vergoed kunnen worden tot een bedrag van € 18,30. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.536,30.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,00 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.536,30.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 28 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.