ECLI:NL:RBZWB:2022:7994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_772 EN 21_1478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uitkeringen op grond van de Ziektewet en WIA na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 december 2022, werd de zaak behandeld van een 55-jarige man die in beroep ging tegen besluiten van het UWV. Het UWV had zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 20 juni 2020 en zijn WIA-uitkering per 22 juli 2020, omdat hij volgens hen meer dan 65% van zijn loon kon verdienen en minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank ontving de beroepschriften van eiser, maar constateerde dat deze buiten de termijn waren ingediend. Eiser stelde echter dat hij de besluiten pas na telefonisch contact met het UWV had ontvangen. Het UWV erkende dat de besluiten niet aangetekend waren verzonden, waardoor het aan hen was om aan te tonen dat de besluiten wel waren ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiser ontvankelijk was in zijn beroep.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de medische en arbeidsdeskundige onderzoeken die door het UWV waren uitgevoerd. De verzekeringsarts had eiser gesproken en vastgesteld dat hij beperkingen had, maar niet volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat het UWV op zorgvuldige wijze had gehandeld en dat de medische onderzoeken voldoende onderbouwd waren. Eiser had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. De rechtbank volgde het UWV in hun conclusie dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen en dat hij voor 6,38% arbeidsongeschikt was. De beroepen werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/772 ZW en BRE 21/1478 WIA

uitspraak van 28 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 19 mei 2020 (primair besluit I) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) beëindigd met ingang van 20 juni 2020, omdat hij op 19 mei 2020 meer dan 65% zou kunnen verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
In een besluit van 21 mei 2020 (primair besluit II) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd met ingang van 22 juli 2020, omdat hij op 19 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In besluiten van 27 oktober 2020 (bestreden besluiten I en II) heeft het UWV eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden in Middelburg op 30 november 2022. De beroepen zijn gezamenlijk behandeld. Eiser is verschenen. Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is een 55-jarige man, die zich op 8 februari 2016 ziek meldde vanuit de WW. Voorafgaand aan zijn werkloosheid was hij werkzaam als chauffeur/meubelbezorger voor 37,28 uur per week. Het UWV heeft in een besluit van 5 februari 2018 aan hem een WIA-uitkering toegekend met ingang van 5 februari 2018, waarbij zijn mate van arbeidsonge-schiktheid op 64,94% werd vastgesteld. Op 1 augustus 2018 ging eiser werken als vrachtwagenchauffeur bij [naam bedrijf] Op 15 mei 2019 meldde hij zich ziek bij deze werkgever. Op 1 augustus 2019 eindigde het dienstverband, waarna UWV een ZW-uitkering aan hem toekende.
In primair besluit I heeft het UWV eisers ZW-uitkering in het kader van een EZWB beëin-digd met ingang van 20 juni 2020, omdat hij op 19 mei 2020 meer dan 65% zou kunnen verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. In primair besluit II heeft het UWV eisers WIA-uitkering beëindigd met ingang van 22 juli 2020, omdat hij op 19 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. In de bestreden besluiten heeft het UWV eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Ontvankelijkheid van de beroepen
2. De rechtbank stelt vast dat eisers beroepschriften in beide zaken door de rechtbank zijn ontvangen buiten de daarvoor geldende termijn, als wordt uitgegaan van de door het UWV gestelde oorspronkelijke verzenddatum. Eiser stelt dat hij niet te laat beroep heeft ingesteld in beide zaken, omdat hij de bestreden besluiten pas heeft ontvangen nadat hij telefonisch contact heeft opgenomen met het UWV.
3. Het UWV heeft erkend dat de bestreden besluiten niet aangetekend zijn verzonden naar eiser. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2777) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Verder dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Contra-indicaties kunnen echter meebrengen dat moet worden geoordeeld dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee de verzending − zonder nader bewijs − aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden.
4. Het UWV heeft medegedeeld geen verzendadministratie bij te houden, waardoor niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de bestreden besluiten door eiser zijn ontvangen. Verder is er in dit geval geen sprake van een contra-indicatie als bedoeld in de rechtspraak. De enkele omstandigheid dat eiser heeft gesteld dat beide bestreden besluiten in een envelop bij hem zijn bezorgd, terwijl het UWV stelt dat maar een van de beide bestreden besluiten is nagezonden naar aanleiding van het telefonisch contact met eiser is daarvoor onvoldoende.
Gezien het voorgaande kan eiser worden ontvangen in zijn beroep in beide zaken.
Eisers standpunt
5. Volgens eiser heeft het UWV onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en beperkingen. Wat hij aanvoert wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende besproken.
Relevante regelgeving
6. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip 'zijn arbeid' verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgenees-kundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
7. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Van belang is dan ook of eiser medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Het medisch onderzoek door het UWV
8.1.
Het medisch onderzoek van het UWV is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV. Het UWV heeft dezelfde rapporten van deze verzekeringsartsen ten grondslag gelegd aan beide bestreden besluiten.
8.2.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gesproken in een telefonisch spreekuur van 12 mei 2020. De verzekeringsarts overweegt dat geen reden bestaat om aan te nemen dat bij eiser sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Wel is sprake van beperkingen ten opzichte van normaal functioneren, en een zekere lichamelijke kwetsbaarheid. Eiser is daarom aangewezen op werk dat niet te belastend is. Volgens de verzekeringsarts bestaat in goed passende arbeid noch op energetische noch op preventieve gronden reden om een urenbeperking aan te nemen. Ook is geen sprake van een medisch voorgeschreven behandeling op basis waarvan eiser een/meer volledige werkdagen niet beschikbaar is voor arbeid. Eiser geeft aan stemmingsklachten te ervaren, maar bij het onderzoek zijn hier geen aanwijzingen voor gevonden, en dit blijkt ook niet uit zijn functioneren. Wel is sprake van enige therapie (medicamenteus), die op deze problematiek wijst. Bij het spreekuur komt naar voren dat de ervaren belemmeringen een forse impact op eiser hebben, wat ook zeer invoelbaar is. Hoewel geen sprake is van ernstige psychopathologie is er op basis van de bevindingen wel een noodzaak tot het stellen van enkele beperkingen op preventieve grond in het persoonlijk en sociaal functioneren om overbelasting te voorkomen. De verzekeringsarts heeft eisers beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 mei 2020.
8.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft eiser gesproken op een telefonische hoorzitting van 24 juli 2020. Zij heeft eisers dossier bestudeerd, waaronder een brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van 7 maart 2017. De verzekeringsarts b&b stelt dat eisers belastbaarheid correct is weergegeven in de FML van 12 mei 2020 voor de data in geding van 20 juni 2020 en 22 juli 2020. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn in de bezwaarfase geen nieuwe gezichtspunten naar voren gekomen die aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen. De FML van 12 mei 2020 voorziet volgens de verzekeringsarts b&b voldoende in fysiek lichte en rugsparende arbeid. Zij acht de aangenomen beperkingen voor de polsklachten met betrekking tot de aspecten duwen/trekken, tillen/dragen en frequent zware lasten hanteren ook passend. Het gaat immers om een toename van pijnklachten bij bepaalde bewegingen van de rechterpols. De huisarts heeft geen andere behandelingen ingezet behalve een verwijzing naar fysiotherapie, wat duidt op spier- of peesproblematiek zonder onderliggende aandoening. Uit de telefonische hoorzitting blijkt niet dat sprake is van een andere aandoening. Eisers psychische klachten zijn mede toegenomen door privéomstandigheden. Uit de telefonische hoorzitting blijkt dat de voorgeschreven medicatie die eiser al een maand gebruikt een positief effect heeft. De huisarts heeft geen andere behandelingen geadviseerd, en eiser is ook niet doorverwezen naar de POH GGZ. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn in bezwaar geen nieuwe medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een ernstigere medische situatie of van ernstigere beperkingen.
Beoordeling zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het UWV
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gesproken in een telefonisch spreekuur van 12 mei 2020. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken op een telefonische hoorzitting van 24 juli 2020, en ook werd informatie uit de behandelend sector bestudeerd in de vorm van een brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van 7 maart 2017. Hiermee beschikten de verzekeringsartsen over voldoende inzicht in eisers (medische) situatie. Uit hun rapporten blijkt ook dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn rug-, nek-, schouder- en handklachten en de stemmingsklachten. Deze hebben de verzekeringsartsen ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd.
Heeft het UWV eisers beperkingen onderschat?
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat, nu hij geen nieuwe medische stukken heeft ingebracht die deze beperkingen objectiveren. Met betrekking tot zijn stelling dat het UWV zijn psychische problemen niet heeft betrokken in de beoordeling overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b hier wel op ingaat op pagina 4 van haar rapport. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stand-punt verder gewezen op een brief van zijn huisarts van 24 februari 2021. Aan deze brief kan niet de betekenis worden toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien, reeds omdat deze dateert van na de data in geding van 20 juni 2020 en 22 juli 2020. De huisarts geeft aan dat eiser hem regelmatig heeft geconsulteerd voor polsklachten, rugklachten en zijn elleboog, maar deze klachten waren bekend bij de verzekeringsarts b&b en deze zijn ook op kenbare wijze meegewogen in haar beoordeling. Zij is echter van mening dat eisers beperkingen als gevolg van medisch objectiveerbare ziekte of gebrek correct is weerge-geven in de FML van 12 mei 2020. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om de betrokken medische informatie anders te wegen. Eisers stelling dat uit foto’s van zijn rug en nek van 21 september 2021 blijkt dat de slijtage is toegenomen kan evenmin worden gevolgd, omdat het hier ook gaat om een situatie van ruim na de data in geding.
11. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de enkele omstandigheid dat de verzekeringsartsen van het UWV de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, niet betekent dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Het arbeidsdeskundig onderzoek door het UWV
12. Het arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV in het kader van de EZWB is verricht door arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] en arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] . De arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de FML van 12 mei 2020, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en Monteur printplaten (Sbc-code 267051). De arbeidsdeskundige b&b heeft deze functies gehandhaafd bij de herover-weging in bezwaar. Op basis van deze functies is geconcludeerd dat eiser vanaf 20 juni 2020 71,02% (derhalve meer dan 65%) kan verdienen van het maatmaninkomen.
13. Het arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV in het kader van de WIA-beoordeling is verricht door arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] en arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] . De arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de FML van 12 mei 2020, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en Monteur printplaten (Sbc-code 267051). De arbeidsdeskundige b&b heeft deze functies gehandhaafd bij de heroverweging in bezwaar. Eiser is op basis van deze functies voor 6,38% arbeidsongeschikt geacht met ingang van 22 juli 2020.
14. Eiser heeft geen arbeidsdeskundige beroepsgronden geformuleerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor de conclusie dat de door het UWV gehanteerde functies niet mochten worden gebruikt voor de berekening van eisers mate van arbeidsongeschikt-heid. Op basis van de inkomsten die eiser met deze functies kon verdienen, heeft het UWV berekeningen gemaakt die leiden tot de conclusie dat dat hij vanaf 20 juni 2020 71,02% kan verdienen van het maatmaninkomen, en dat hij voor 6,38% arbeidsongeschikt kan worden geacht met ingang van 22 juli 2020. Omdat eiser tegen deze berekeningen geen gronden naar voren heeft gebracht, kan worden uitgegaan van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Conclusie
15. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV mocht overgaan tot het beëindigen van eisers ZW-uitkering met ingang van 20 juni 2020, en het beëindigen van zijn WIA-uitkering met ingang van 22 juli 2020. De beroepen worden ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 28 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.