ECLI:NL:RBZWB:2022:7987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2131
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wajong-uitkering aanvraag en de afwijzing door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering. Eiser, geboren op 12 mei 1995, ontving eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en heeft op 16 maart 2020 een aanvraag voor beoordeling van zijn arbeidsvermogen ingediend. Het UWV heeft op 1 april 2020 vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij over arbeidsvermogen beschikt. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waardoor het in rechte vaststaat.

Eiser heeft later een WIA-uitkering aangevraagd, die ook is afgewezen. Vervolgens heeft hij opnieuw een aanvraag voor beoordeling van zijn arbeidsvermogen ingediend, waarbij hij medische informatie heeft overgelegd. Het UWV heeft in een besluit van 4 augustus 2020 bevestigd dat de eerdere beslissing van 1 april 2020 blijft staan. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet over arbeidsvermogen beschikt, en de rechtbank oordeelt dat de door eiser gestelde toegenomen klachten niet leiden tot toekenning van een Wajong-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 28 december 2022 door mr. I.M. Josten, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2131 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam] , eiser
gemachtigde: mr. E. Türk,
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(het UWV; kantoor Breda), verweerder

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om hem een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong).
Eiser, geboren op 12 mei 1995, ontving van 24 november 2019 tot en met 23 maart 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Hij heeft op 16 maart 2020 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Bij besluit van 1 april 2020 heeft het UWV, na een arbeidsdeskundige beoordeling, vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering omdat hij over arbeidsvermogen beschikt. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 2 juli 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 6 juli 2020 heeft het UWV eisers aanvraag afgewezen omdat hij niet verzekerd was voor de WIA.
Eiser heeft op 6 juli 2020 opnieuw een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend.
Daarbij heeft hij overgelegd een brief van 8 maart 2018 van zijn huisarts [naam huisarts] en een brief van 28 maart 2018 van traumachirurg [naam traumachirurg] , een brief van 23 juni 2020 van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 1] , radiologie uitslagen en een brief van 20 mei 2020 van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 2] .
Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat het UWV blijft bij de beslissing van 1 april 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 6 april 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de vader van eiser en drs. S. Barto namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

1.
Medische beoordeling.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts b&b] het dossier bestudeerd en heeft hij medische informatie opgevraagd bij en verkregen van eisers huisarts [naam huisarts] met daarbij medische informatie van de behandelend orthopedisch chirurgen en van bekkenfysiotherapeut [naam bekkenfysiotherapeut] . De verzekeringsarts b&b heeft eiser op de hoorzitting gesproken via een videoverbinding.
De verzekeringsarts b&b heeft op 24 maart 2021gerapporteerd dat bij eiser sprake is van een ernstige degeneratieve skeletafwijking vanaf de jeugd, die op en rondom het 18e jaar al aanzienlijke beperkingen gaf in lopen en staan. Deze aandoening is progressief en zal op de wat langere termijn aanleiding geven voor een heup vervangende ingreep. De termijn hiervoor is lastig in te schatten. Verder zijn er volgens de verzekeringsarts b&b geen afwijkingen. Hij acht eiser in staat om nu en ook op het 18e jaar in arbeid minstens vier uur per dag actief te zijn en ook een uur aaneengesloten in overwegend zittende arbeid met gelegenheid tot vertreden. Het thans bestaande arbeidsverleden sluit hierbij aan. Wel zijn er thans invoelbare stemmingsklachten die deels te maken hebben met acceptatie en pijnklachten, maar deels ook door de verhouding met zijn ouders en het stamgezin. De verzekeringsarts b&b rapporteert verder dat hij de arbeidsdeskundige volgt in diens conclusie over het arbeidsvermogen. Aan eiser is het dringende advies gegeven om multidisciplinair een revalidatietraject te gaan volgen, waarbij voldoende aandacht is voor de fysieke en psychische aspecten en eventueel gebruik te gaan maken van voorhanden zijnde revalidatie middelen.
2.
Standpunt van eiser in beroep.
Eiser meent dat de verzekeringsarts b&b hem, gelet op de toegenomen fysieke en psychische klachten in de afgelopen vijf jaar, zwaarder beperkt had moeten achten, althans had moeten concluderen dat hij niet over arbeidsvermogen beschikt. Eiser stelt dat zijn arbeidsbeperkingen zodanig zijn toegenomen dat sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid.
3.
Herhaalde aanvraag om een Wajong-uitkering na eerdere afwijzing.
De rechtbank stelt vast dat eiser tegen het besluit van 1 april 2020 geen bezwaar heeft gemaakt. Dit besluit staat daarom in rechte vast. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eisers aanvraag terecht door het UWV is aangemerkt als een herhaalde aanvraag.
Indien sprake is van een verzoek om terug te komen dan zijn er meerdere mogelijkheden.
1. Het verzoek ziet alleen op het verleden en/of
2. Het verzoek ziet op een terugkomen voor de toekomst en/of
3. Er wordt een beroep gedaan op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber) en/of
4. De aanvraag betreft (ook) een nieuwe aanvraag op grond van de Wajong 2015.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, zal de aanvraag naar zijn strekking moeten worden beoordeeld. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het UWV daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen.
De rechtbank stelt vast dat het eiser gaat om herziening voor het verleden (1), alsmede om de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (3). Ter zitting heeft eiser dit bevestigd.
4.
Verzoek om terug te komen voor het verleden.
Allereerst wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 1 april 2020 beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (zogenaamde nova).
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Op de 18e verjaardag was geen sprake van een volledig en duurzaam verlies aan arbeidsvermogen en dat is nu nog steeds zo. Verder blijkt uit de gegevens ook dat eiser arbeidsvermogen heeft omdat hij vanaf zijn 18e verjaardag bij verschillende werkgevers heeft gewerkt. Er is geen aanleiding om het besluit van 1 april 2020 te herzien.
In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
5.
Toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Een beroep op toegenomen arbeidsongeschiktheid dat op of na 1 januari 2015 voor het eerst is gedaan, kan uitsluitend worden getoetst aan de hand van de criteria van de Wajong 2015. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2075.
De rechtbank stelt voorop dat de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, zoals die in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong 2015 is opgenomen, de voorwaarde kent dat de beperkingen die binnen een periode van vijf jaar hebben geleid tot een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam ontbreken, voortkomen uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan beperkingen werden ondervonden op de dag dat de achttienjarige leeftijd werd bereikt.
De periode van vijf jaar na de 18e verjaardag loopt van 12 mei 2013 tot 12 mei 2018.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] acht eiser in staat om nu (24 maart 2021) en op de 18e verjaardag minstens 4 uur per dag te werken en een uur aaneengesloten te werken. Daarmee heeft hij impliciet ook de hier relevante periode van vijf jaar beoordeeld.
Eiser stelt zich op het standpunt dat in deze periode sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Nu sprake is van een zogenoemde laattijdige aanvraag, ligt de bewijslast dat sprake is van toegenomen beperkingen op eiser.
Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] in zijn rapport van 23 september 2021 het standpunt van het UWV nader gemotiveerd. Volgens hem zijn geen nieuwe medische gegevens ingebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat sprake is van een ernstigere medische situatie of van ernstigere beperkingen dan is aangenomen. De rechtbank kan deze motivering volgen. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat er sprake is van progressieve klachten vanaf 20 mei 2020. Dit is echter na de periode in geding. De behandeling bestaat uit het voorschrijven van medicijnen en de orthopedisch chirurg adviseert om in beweging te blijven zonder continue overbelasting.
Niet gebleken is dat eiser in de periode in geding niet 4 uur per dag kon werken en niet een uur aaneengesloten kon werken. Evenmin is gebleken dat eiser geen taak kon uitvoeren en niet beschikte over werknemersvaardigheden. Dit wordt bevestigd door het arbeidsverleden van eiser, waaruit onder meer blijkt dat hij vanaf 27 augustus 2015 heeft gewerkt, soms zelfs langere tijd achtereen. Dat het werken eiser moeite kostte, doet hier niet aan af.
De door eiser gestelde (toegenomen) psychische klachten kunnen niet leiden tot toekenning van een Wajong-uitkering omdat deze, los van het feit dat deze niet onderbouwd worden door medische informatie en eiser hiervoor niet wordt behandeld, ook moeten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als die op de 18e verjaardag bestond. Dat is hier niet het geval want op de 18e verjaardag bestonden alleen de fysieke beperkingen op grond van de heupklachten.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 december 2022 gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.