ECLI:NL:RBZWB:2022:7981

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1564
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geschiktheid voor eigen werk en recht op Ziektewetuitkering na medische beoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de geschiktheid voor eigen werk en het recht op een Ziektewetuitkering. Eiser, een 55-jarige man, had zich op 4 februari 2016 ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering. Het UWV heeft in een besluit van 5 november 2021 vastgesteld dat eiser weer geschikt is voor zijn eigen werk, en heeft zijn ZW-uitkering per 4 november 2021 beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 18 februari 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 30 november 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door drs. S. Barto. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het UWV beoordeeld, waarbij de verzekeringsartsen de medische situatie van eiser hebben onderzocht en beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het UWV op basis van de beschikbare medische informatie en de bevindingen van de verzekeringsartsen terecht heeft geoordeeld dat eiser vanaf 4 november 2021 weer geschikt is voor de functie van medewerker handsolderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser aangevoerde klachten en beperkingen niet voldoende onderbouwd zijn met nieuwe medische gegevens die een andere conclusie rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht meer heeft op een ZW-uitkering vanaf de genoemde datum. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1564 ZW

uitspraak van 28 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 5 november 2021 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 4 november 2021 weer geschikt is voor zijn eigen werk, en dat hij daarom geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In een besluit van 18 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 30 november 2022. Eiser is verschenen. Het UWV werd vertegenwoordigd door drs. S. Barto.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is een 55-jarige man, die zich op 4 februari 2016 ziek meldde vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Voorafgaand aan zijn werkloosheid was hij werkzaam als chauffeur/meubelbezorger voor 37,28 uur per week. Het UWV heeft in een besluit van 5 februari 2018 aan hem een WIA-uitkering toegekend met ingang van 5 februari 2018, waarbij zijn mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 64,94%.
Op 1 augustus 2018 ging eiser werken als vrachtwagenchauffeur bij [naam bedrijf] Op 15 mei 2019 meldde hij zich ziek bij deze werkgever. Op 1 augustus 2019 eindigde het dienstverband, waarna UWV een ZW-uitkering aan hem toekende.
In een besluit van 19 mei 2020 heeft het UWV eisers ZW-uitkering in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) beëindigd met ingang van 20 juni 2020, omdat hij op 19 mei 2020 meer dan 65% zou kunnen verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. In een besluit van 21 mei 2020 heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd met ingang van 22 juli 2020, omdat hij op 19 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In besluiten van 27 oktober 2020 heeft het UWV eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft zich op 27 juli 2020 gemeld bij het UWV in verband met een toename in zijn klachten. In een besluit van 26 oktober 2020 heeft het UWV opnieuw een ZW-uitkering toegekend aan eiser.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 4 november 2021 weer geschikt is voor zijn eigen werk, meer specifiek de eerder voor hem in het kader van de EZWB geduide functie van medewerker handsolderen (functienummer 8441.0011.001, Sbc-code 267051). Volgens het UWV heeft eiser daarom geen recht meer op een ZW-uitkering vanaf genoemde datum. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt
2. Volgens eiser heeft het UWV onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en beperkingen. Wat hij aanvoert wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende besproken.
Juridisch kader
3. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoor-beeld de uitspraak van 13 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2228) wordt onder 'zijn arbeid' verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWB. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies.
Het medisch onderzoek door het UWV
5.1.
Het medisch onderzoek van het UWV is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
5.2.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gesproken op een spreekuur van 26 oktober 2021, waarbij (oriënterend) lichamelijk en psychisch onderzoek werd verricht. De verzekeringsarts overweegt dat eiser zich nu ziek heeft gemeld in verband met het aanhouden van zijn eerdere klachten. Zo zijn er nog duidelijk klachten van de nek en rug. Hij zal nu ook naar de pijnpoli en rugcentrum gaan. Ook zijn er nog psychische klachten, waarvoor hij medicatie gebruikt. Daarbij heeft hij in toenemende mate klachten aan zijn rechterpols. Door de reumatoloog is geconstateerd dat sprake is van tendinitis. Hij heeft een brace en medicatie voorgeschreven gekregen, en een injectie gehad. Eiser ondervindt door zijn klachten problemen in het dagelijks functioneren, waarbij geen sprake is van inactivi-teit. Gezien de onderzoeksbevindingen is er volgens de verzekeringsarts geen reden om aan te nemen dat bij eiser sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in de standaard GDBM. Hij is dus belastbaar voor werk, maar er gelden wel beperkingen ten opzichte van normaal functioneren. Eiser heeft nek- en rugklachten die goed passen bij de eerder geconstateerde degeneratieve veranderingen. Daarnaast zijn er nog restklachten van de tendinitis. Daarbij is het reëel om uit te gaan van een zekere lichamelijke kwetsbaarheid. Eiser is daarom aangewezen op werk dat niet te zwaar belastend is. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen met betrekking tot de aspecten dynamische handelingen en statische houdingen om dit te ondervangen. Volgens de verzekeringsarts is er ook reden om beperkingen aan te nemen op persoonlijk en sociaal functioneren in verband met eisers psychische klachten. Vanuit het verleden is eiser reeds bekend met psychische klachten, waarbij de klachten en ervaren belemmeringen nog steeds actueel zijn. Daarbij zijn er signalen van stemmings-
problematiek. De verzekeringsarts heeft eisers beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 oktober 2021.
5.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft eiser niet gesproken, omdat eiser heeft afgezien van het recht om te worden gehoord. Wel heeft hij de beschikbare (medische) informatie over eiser bestudeerd, waaronder gegevens die zijn verkregen tijdens de bezwaar-procedure. Het gaat hierbij om een brief van huisarts [naam huisarts] van 22 oktober 2021, een uitdraai van deze huisarts van 3 oktober 2021, een brief van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 20 juli 2021, een brief van radioloog [naam radioloog] van 24 mei 2019, en een brief van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 26 oktober 2018. Volgens de verzekeringsarts b&b passen de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen bij de aard en ernst van eisers onderliggende problematiek, zoals deze blijkt uit de informatie vanuit de curatieve sector. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft eiser in zijn bezwaarschrift geen nieuwe gezichts-punten naar voren gebracht die aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen. De door eiser in bezwaar ingebrachte brieven bevestigen het reeds bekende medische beeld van rug-, nek-, schouder- en handklachten en de stemmingsklachten. Hij concludeert dat eisers beperkingen op de datum in geding correct zijn weergegeven in de FML van 26 oktober 2021.
Beoordeling van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het UWV
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een spreekuur. De verzekeringsarts b&b heeft eiser niet gesproken, omdat hij heeft afgezien van het recht om te worden gehoord. Wel heeft hij veel medische informatie over eiser bestudeerd, waaronder gegevens die tijdens de bezwaarprocedure zijn verkregen. Hiermee beschikten de verzekeringsartsen van het UWV over voldoende inzicht in eisers (medische) situatie. Uit hun rapporten blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn rug-, nek-, schouder- en handklachten en de stemmingsklachten. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd.
Het arbeidsdeskundig onderzoek door het UWV
7. Het arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV is verricht door arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] . De arbeidsdeskundige concludeert dat eisers huidige belastbaarheid past bij (tenminste) één van de eerder geduide functies, namelijk die van medewerker handsolderen, functienummer 8441.0011.001 (Sbc-code 267051 – Monteur printplaten). De arbeidsdeskundige motiveert dit door de stellen dat in deze functie geen sprake is van een kenmerkende belasting bij de aspecten trillingen (3.7.1), dragen tijdens het werk (4.14.1) en trappen lopen (4.18.1). Ook geeft hij een nadere motivering met betrekking tot de andere belastbaarheidsaspecten waarop eiser beperkt is geacht in de FML van 26 oktober 2021. De arbeidsdeskundige b&b heeft de conclusies van de arbeidsdeskundige onderschreven, onder aanvulling van de motivering met betrekking tot de geldende opleidingseis van de functie waarvoor eiser geschikt is geacht.
Beoordeling van eisers beroepsgronden
8. De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat wat eiser aanvoert in zijn beroepschrift overeenkomt met wat hij heeft aangevoerd in de bezwaarfase. Hij heeft hiermee enkel de beoordeling van de primaire verzekeringsarts gemotiveerd betwist, en dus niet die van de verzekeringsarts b&b.
9. Eisers stelling dat hij niet in staat is de betrokken functie te verrichten vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, maar voor een dergelijke conclusie bestaat geen aanleiding omdat eiser geen nieuwe medische stukken heeft ingebracht die aanvullende beperkingen objectiveren. De door eiser genoemde informatie van de radioloog geeft geen aanleiding om uit te gaan van verdergaande beperkingen dan waarvan het UWV is uitgegaan, omdat deze informatie geen betrekking heeft op de datum in geding van 4 november 2021. Eisers stelling dat hij regelmatig op de bank moet liggen is onvoldoende om te concluderen dat ten onrechte geen energetische beperking is aangenomen door het UWV, bij gebrek aan een nadere onderbouwing. Eisers psychische problemen zijn – anders dan hij stelt – niet onderbelicht gebleven, waarbij de rechtbank wijst op de onderbouwing van de verzekeringsarts b&b op pagina 5 van diens rapport. Hier worden deze problemen besproken, en ook zijn beperkingen aangenomen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren in verband met psychische problemen. Eiser kan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsdeskundige de belastbaarheidsaspecten 4.3.2 (pengreep), 4.3.3 (pincetgreep), 4.3.5 (cilindergreep), 4.3.7 (fijne motoriek), 4.3.8 (repetitieve handelingen), 4.5 en 4.6 (toetsenbord/muis bedienen) niet benoemt, omdat eiser op de deze aspecten niet beperkt is geacht door de verzekeringsartsen.
10. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de enkele omstandigheid dat de verzekeringsartsen van het UWV de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, niet betekent dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Conclusie
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV mocht conclude-ren dat eiser vanaf 4 november 2021 weer geschikt is voor de eerder bij de EZWB voor hem geduide functie van medewerker handsolderen (functienummer 8441.0011.001, Sbc-code 267051). Eiser heeft daarom geen recht meer op een ZW-uitkering vanaf genoemde datum. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 28 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.