ECLI:NL:RBZWB:2022:7980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9844
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en maatmaninkomen

Op 28 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over een WIA-uitkering. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. K. Gomes, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV dat een loongerelateerde WGA-uitkering toekende aan een voormalig werkneemster van eiseres, die als 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Het UWV heeft later de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene vastgesteld op 37,13% na het gegrond verklaren van bezwaren tegen het primaire besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de beperkingen van de betrokkene op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld en dat de eiseres niet voldoende onderbouwd heeft waarom de FML aangepast zou moeten worden. De rechtbank oordeelt dat het UWV het maatmaninkomen correct heeft vastgesteld en dat de onregelmatigheidstoeslag die aan de betrokkene is uitbetaald, moet worden meegenomen in de referteperiode. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9844 WIA

uitspraak van 28 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Gomes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam 2]
(gemachtigde: mr. N. Tursucu).

Procesverloop

In een besluit van 24 februari 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan een voormalig werkneemster van eiseres, [naam derde-partij] (de betrokkene), een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 6 april 2020, omdat zij 100% arbeidsongeschikt is geacht.
In een besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van betrokkene tegen het primaire besluit gegrond verklaard, en haar mate van arbeidsonge-schiktheid vastgesteld op 37,13%.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Betrokkene heeft geen toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door eiseres. Bij beslissing van 23 augustus 2021 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 30 november 2022. Eiseres is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen. Het UWV werd vertegenwoordigd door drs. S. Barto.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1. Betrokkene was sinds 2003 werkzaam als medewerker zorg voor 30 uur per week. Zij is op 29 juni 2017 betrokken geraakt bij een verkeersongeval, waardoor zij van 29 juni 2017 tot 15 januari 2018 arbeidsongeschikt was. Op 9 april 2018 is zij opnieuw uitgevallen. Eind 2019 heeft eiseres drie maanden een revalidatietraject gevolgd, maar haar klachten hielden aan. Betrokkene heeft op 13 januari 2020 een aanvraag ingediend bij het UWV om een WIA-uitkering.
In het primaire besluit heeft het UWV aan betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 6 april 2020, omdat zij 100% arbeidsongeschikt is geacht.
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van betrokkene tegen het primaire besluit gegrond verklaard, en haar mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 37,13%.
Standpunt eiseres
2. Volgens eiseres heeft het UWV de beperkingen van betrokkene overschat. Zij stelt verder dat het arbeidskundig onderzoek niet correct is uitgevoerd, omdat het maatmanloon onjuist is berekend. Eiseres voert in dit verband aan dat het UWV bij het berekenen van het maatmanloon ten onrechte looncomponenten heeft meegenomen die betrekking hebben op een andere periode dan de referteperiode. Betrokkene heeft conform een Cao-afspraak in juli 2017 een forse onregelmatigheidstoeslag van € 1.536,- als nabetaling ontvangen. Deze betaling heeft betrekking op voorgaande jaren, en mag daarom niet meetellen bij het berekenen van het maatmanloon. Verder heeft het UWV ten onrechte functies afgewezen in de categorie die horen bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, aldus eiseres.
Relevante regelgeving
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.
Het medisch onderzoek door het UWV
4.1.
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.2.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het medische dossier bestudeerd, waaronder informatie van de behandelend sector. Verder heeft hij betrokkene gezien op een spreekuur van 19 februari 2020 waar oriënterend psychisch onderzoek werd verricht. De verzekeringsarts overweegt dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van beperkingen in het uitvoeren van activiteiten. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van betrokkene opgenomen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 februari 2020.
4.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier van betrokkene bestudeerd, en haar gesproken tijdens een telefonische hoorzitting op 23 september 2020. De verzekeringsarts b&b overweegt dat blijkens de medische informatie in het dossier bij betrokkene sprake is van minder beperkingen dan zoals aangenomen door de primaire verzekeringsarts, maar dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van de conclusie van de primaire verzekeringsarts over de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. De verzeke-ringsarts b&b heeft de aangepaste belastbaarheid van betrokkene vastgelegd in een FML van 28 september 2020.
Beoordeling zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het UWV
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft betrokkene gezien op een spreekuur. De verzekeringsarts b&b heeft haar gesproken tijdens een telefonische hoorzitting, en beide verzekeringsartsen hebben medische informatie uit de behandelend sector betrokken in hun beoordeling. Hiermee beschikten zij over voldoende inzicht in de (medische) situatie van betrokkene. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van haar klachten, en deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd. Eiseres stelt weliswaar dat het UWV de beperkingen van betrokkene heeft overschat en dat aanleiding bestaat om de FML aan te passen, maar zij heeft dit op geen enkele manier onderbouwd of nader geconcretiseerd met argumenten. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze stelling.
Het arbeidsdeskundig onderzoek door het UWV
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op onderzoek dat is verricht door arbeids-deskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] . De arbeidsdeskundige b&b heeft, rekening houdend met de FML van 28 september 2020, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene: Productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), Administratief medewerker (documenten scannen) (Sbc-code 315133), en Monteur printplaten (Sbc-code 267051). Op basis van deze functies is geconcludeerd dat betrokkene vanaf 6 april 2020 37,13% arbeidsongeschikt is.
Is het maatmaninkomen juist vastgesteld door het UWV?
7. Partijen zijn in deze zaak met name verdeeld over de vraag hoe het maatmanloon moet worden vastgesteld, meer specifiek of de onregelmatigheidstoeslag die aan betrokkene is uitbetaald moet worden meegenomen bij de vaststelling van het maatmanloon. Omdat de eerste ziektedag van betrokkene 9 april 2018 was, is de referteperiode terecht vastgesteld op de periode 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018. Deze periode is ook niet in geschil. Tussen partijen staat verder vast dat de onregelmatigheidstoeslag die is uitbetaald in juli 2017 betrekking heeft op een periode voor de referteperiode. Ook staat tussen partijen vast dat het bij deze toeslag gaat om een bedrag van € 1.536,-.
8. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022: 961) volgt dat het UWV mag uitgaan van de gegevens van de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Niet in geschil is dat de gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen juist zijn.
9. In de artikelen 7 en 7a van het Schattingsbesluit is weergegeven hoe het maatmaninkomen, zoals bedoeld in artikel 1 van de WIA, wordt berekend. Gelet op deze bepalingen moet de nabetaling van onregelmatigheidstoeslag door het UVW worden mee-genomen in de referteperiode, omdat betrokkene blijkens de polisadministratie binnen de referteperiode opgave heeft gedaan van de nabetaalde onregelmatigheidstoeslag. Ingevolge artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit wordt het loon namelijk geacht genoten te zijn in het aangiftetijdvak waarover de werkgever opgave van dat loon heeft gedaan. Op deze wijze is bij het bepalen van het inkomensverlies wegens ziekte het feitelijk genoten loon dat betrokkene ontving voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid uitgangspunt. De rechtbank wijst hierbij op vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:288. Dat genoten loon wellicht betrekking heeft op een andere periode dan waarin het loon is betaald (en waarvan aangifte is gedaan), is daarbij niet relevant.
10. In het vijfde lid van artikel 7a van het Schattingsbesluit is weliswaar de mogelijk-heid opgenomen om af te wijken van het bepaalde in het eerste lid, maar die uitzondering ziet alleen op de situatie dat geen aangifte is gedaan van loon over een bepaalde periode terwijl de belanghebbende aantoont daarop in die periode wel recht te hebben. Deze situatie doet zich hier niet voor. Daarom kan ook niet worden toegekomen aan de vraag of al in de voorliggende periode recht bestond op de onregelmatigheidstoeslag en deze daarom wel vorderbaar maar niet inbaar was, zoals vermeld in de Nota van Toelichting [1] bij artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit, waarin naar de regelgeving over het dagloon [2] wordt verwezen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat niet met recht kan worden gesteld dat de toeslag al in de jaren voorafgaand aan de referteperiode vorderbaar was.
11. Het Schattingsbesluit biedt geen mogelijkheid in de vorm van een hardheidsclau-sule of uitzonderingsbepaling om in geval van een onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken. Naar oordeel van de rechtbank is het aan de besluitgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Schattingsbesluit neergelegde systematiek teniet te doen. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV het maatman-inkomen juist heeft vastgesteld.
Afwijzing van functies in de arbeidsongeschiktheidscategorie van minder dan 35%
12. Eiseres wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat het UWV ten onrechte functies in de categorie minder dan 35% heeft afgewezen. De arbeidsdeskundige b&b heeft in de bezwaarfase weliswaar alleen onderbouwd waarom betrokkene geschikt kan worden geacht voor de functie 'Monteur 2' binnen Sbc-code 111180, maar hij heeft in de beroepsfase alsnog onderbouwd waarom andere functies binnen deze Sbc-code ongeschikt zijn geacht. De rechtbank acht deze onderbouwing – mede bij gebrek aan gemotiveerde betwisting – steekhoudend.
Conclusie
13. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 28 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: relevante regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA):
In artikel 1 van de WIA wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder maatmaninkomen: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit):
In artikel 1 van het Schattingsbesluit, voor zover hier van belang, wordt in dit besluit verstaan onder:
i. refertejaar: refertejaar, bedoeld in artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
j. maatgevende arbeid: uitgeoefende arbeid door gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, als bedoeld in (…) artikel 1, onder maatmaninkomen, van de WIA.
In artikel 7, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit is bepaald dat bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in (…) artikel 1 van de WIA, het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten van de gezonde of de niet-jonggehandicapten persoon bepaald worden door van de verzekerde of jonggehandicapte in aanmerking te nemen het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer in de zin van die wet.
In artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het maatmaninkomen, bedoeld in (…) artikel 1 van de WIA, wordt vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, dat de verzekerde of de jonggehandicapte met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
In artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het UWV loon in aanmerking kan nemen, waarvan geen opgave is gedaan in de aangiftetijdvakken in het refertejaar, indien de verzekerde aantoont, dat hij daarop wel recht had in die aangiftetijdvakken.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit):
In artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder referteperiode in dit hoofdstuk verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
In artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat, voor de toepassing van dit hoofdstuk, de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. In het tweede lid is, onder meer, bepaald dat onder loon, bedoeld in artikel 14, mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar was geworden, en dat voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht wordt dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden.

Voetnoten

1.Staatsblad 2008, 254, blz. 17.
2.Artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (oud), thans artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.