ECLI:NL:RBZWB:2022:7970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_839
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijstelling van arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet voor een alleenstaande ouder met volledige zorg voor een kind

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder. Eiseres ontving bijstand op grond van de Participatiewet en had verzocht om vrijstelling van haar arbeidsverplichting en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Het college verleende haar deze vrijstelling voor de periode van 27 november 2019 tot en met 26 november 2024, maar verklaarde later de bezwaren van eiseres tegen dit besluit ongegrond.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij aanvoert dat zij ten onrechte niet is vrijgesteld van haar re-integratieplicht, omdat zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres ten onrechte heeft beperkt tot de vraag of ontheffing kon worden verleend op grond van artikel 9a van de Participatiewet. De rechtbank oordeelt dat het college ook had moeten onderzoeken of eiseres op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet recht heeft op een permanente vrijstelling van de arbeidsverplichtingen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres en dient het griffierecht te worden vergoed. De rechtbank benadrukt dat het college nader onderzoek moet doen naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres, aangezien dit van belang is voor de beoordeling van haar recht op vrijstelling van de arbeidsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/839 PW

uitspraak van 23 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 10 februari 2020 (primair besluit) heeft het college aan eiseres vrijstelling verleend van haar arbeidsverplichting en haar verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden op grond van de Participatiewet, voor de periode van 27 november 2019 tot en met 26 november 2024.
In een besluit van 8 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 4 november 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college werd vertegenwoor-digd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontvangt bijstand van het college op grond van de Participatiewet. Zij is op 27 november 2019 moeder geworden van een zoon. De gemachtigde van eiseres heeft in een e-mail van 10 januari 2020 een verzoek ingediend bij het college om haar ingevolge artikel 9a van de Participatiewet vrij te stellen van de arbeidsverplichting in artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet gedurende een periode van 5 jaar.
In het primaire besluit heeft het college aan eiseres ontheffing verleend van haar arbeidsverplichting en haar verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voor de periode van 27 november 2019 tot en met 26 november 2024, op grond van artikel 9a van de Participatiewet en artikel 5 van de 'Beleidsregels ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland' (de beleidsregels). In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van het college
2. Volgens het college is met het bestreden besluit tegemoet gekomen aan het verzoek van eiseres om vrijstelling van haar arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet. Er is in het kader van een ontheffing op grond van artikel 9a geen plaats voor een ruimere of langere vrijstelling dan waartoe reeds is besloten.
Standpunt eiseres
3. Volgens eiseres heeft het college haar ten onrechte niet (ook) vrijgesteld van haar re-integratieplicht op grond van het vijfde lid van artikel 9 van de Participatiewet, omdat zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is.
Relevante wet- en regelgeving
4.
Artikel 9 van de Participatiewet bepaalt:
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; (arbeidsverplichting)
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a; (re-integratieverplichting)
naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. (verplichting tot tegenprestatie)
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
(…)
5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
(…)
Artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt:
Onverminderd artikel 9, tweede lid, verleent het college aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de verplichting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) bepaalt:
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5. Artikel 9 van de beleidsregels bepaalt:
1. Het college verleent, conform artikel 9, tweede lid van de wet, tijdelijk ontheffing van de arbeidsplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde met ernstige medische of sociale belemmeringen die als gevolg hiervan niet of nauwelijks in staat moet worden geacht om de arbeidsplicht na te komen. De ontheffing staat in relatie tot de arbeidsmogelijkheden.
2. De medische of sociale belemmeringen, alsmede de arbeidsmogelijkheden kunnen door een onafhankelijke extern deskundige beoordeeld worden.
3. Het college verleent een ontheffing voor de duur van maximaal één jaar. Indien er na dit jaar nog steeds sprake is van belemmeringen zoals genoemd in het eerste lid kan ontheffing worden verleend voor de duur van drie jaar.
4. De re-integratieplicht blijft van kracht.
Artikel 10 van de beleidsregels bepaalt:
1. Het college verleent, conform artikel 9, vijfde lid van de wet, volledige en permanente ontheffing van de arbeidsplicht, de re-integratieplicht en de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan een uitkeringsgerechtigde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2. De toetsing aan artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt gebaseerd op een geneeskundig- en arbeidskundig onderzoek, uitgevoerd door een onafhankelijke extern deskundige.
3. Het geneeskundig- en arbeidskundig onderzoek gaat in alle gevallen uit van algemeen geaccepteerde arbeid.
Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het onderzoek en de besluitvorming op de aanvraag van eiseres van 10 januari 2020 ten onrechte beperkt tot de vraag of ontheffing kon worden verleend op grond van artikel 9a van de Participatiewet (de ontheffing voor een alleenstaande ouder met de volledige zorg voor een kind tot vijf jaar). Het college miskent met zijn standpunt, dat met het bestreden besluit al tegemoet is gekomen aan het verzoek van eiseres om ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van artikel 9a van de Participatiewet, dat hij eiseres op grond van het vijfde lid van artikel 9 van de Participatiewet ook wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (permanent) kan vrijstellen van de arbeidsverplichting, de re-integratieverplichting en de verplichting tot tegenprestatie. De enkele omstandigheid dat eiseres in haar aanvraag van 10 januari 2020 niet expliciet heeft gevraagd om een vrijstelling op grond van het vijfde lid van artikel 9 van de Participatiewet, maakt niet dat het college een (medisch) onderzoek in het kader van die bepaling achterwege had mogen laten. Eiseres heeft – blijkens de uitspraak van deze rechtbank van 12 april 2021 in de zaak met procedurenummer 19/4575 PW – namelijk in een eerder stadium al gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en om die reden een vrijstelling wenst. Dit heeft zij herhaald in de bezwaarprocedure in de onderhavige zaak. [1] Niet is gebleken dat eiseres haar standpunt dat zij om medische redenen vrijgesteld moet worden van de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet op enig moment heeft verlaten. Het had het college duidelijk moeten zijn dat eiseres een vrijstelling op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet beoogt. Het college heeft voorafgaand aan de bestreden besluitvorming dan ook ten onrechte niet onderzocht en gemotiveerd dat van duurzame arbeidsongeschiktheid geen sprake is bij eiseres.
7. In de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank van 12 april 2021 is reeds geoordeeld dat het college in het kader van de beoordeling voor een vrijstelling op grond van artikel 9 vijfde lid van de Participatiewet nader onderzoek moet doen naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De ter zitting besproken omstandigheid dat nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat eiseres steeds in bijzondere omstandigheden verkeert, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu het college eiseres een gebrek aan medewerking aan het onderzoek blijkens de dossierstukken en het verhandelde ter zitting niet heeft tegengeworpen. Uit de dossierstukken blijkt overigens ook niet dat het college concrete pogingen heeft gedaan om medisch onderzoek te (laten) verrichten.
Conclusie
8. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens voorhanden heeft. Het college zal moeten beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een vrijstelling op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet en in dat kader zal het college nog nader onderzoek moeten doen naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat onzeker is wanneer dit onderzoek kan worden afgerond. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in de beroepsfase vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:983).