ECLI:NL:RBZWB:2022:7885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
BRE-20-10205
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens overschrijding van de verzettermijn in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan over het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 9 juli 2021. De rechtbank had zich in die eerdere uitspraak onbevoegd verklaard om te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990. De belanghebbende had verzet ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzet niet-ontvankelijk was omdat het verzetschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken, en de rechtbank concludeerde dat de belanghebbende deze termijn had overschreden. De rechtbank overwoog dat de redenen die de belanghebbende aanvoerde voor de termijnoverschrijding, zoals het wachten op een reactie van de inspecteur en het sporadisch controleren van post, niet voldoende waren om de overschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de belanghebbende is om tijdig kennis te nemen van stukken die aan hem zijn gericht. Aangezien het verzet niet-ontvankelijk werd verklaard, kwam de rechtbank niet toe aan een verdere beoordeling van de inhoud van het verzet. De uitspraak van 9 juli 2021 bleef derhalve in stand, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/10205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , te [woonplaats] , [land] , belanghebbende.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld en bij dat beroepschrift een beslissing van de ontvanger op een verzoek om kwijtschelding gevoegd.
Bij uitspraak van 9 juli 2021, verzonden op 14 juli 2021, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard omdat de (fiscale)bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990 [1] . Daarnaast is de griffier opgedragen om het beroepschrift door te sturen naar de inspecteur om als bezwaar dan wel als verzoek om ambtshalve vermindering in behandeling te nemen.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 9 december 2022 te Breda op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen.

Feiten en de gronden van het verzet

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is gedagtekend 9 juli 2021 en met begeleidende brief met dagtekening 14 juli 2021 aan belanghebbende bekendgemaakt.
Het verzetschrift van belanghebbende is op 14 september 2021 ontvangen bij de griffie van de rechtbank.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet

De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 in samenhang gelezen met artikel 8:55 van de Awb zes weken. Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 in verbinding met artikel 8:55, tweede lid van de Awb). Niet-ontvankelijkverklaring van het verzet blijft echter achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot de overschrijding van de verzettermijn in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
Gelet op de datum van aangetekende verzending van de in verzet bestreden uitspraak, namelijk 14 juli 2021, is de termijn voor het indienen van een verzetschrift geëindigd op 25 augustus 2021. Het verzetschrift is op 14 september 2021 bij de griffie van de rechtbank ontvangen. Dat is te laat.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over waarom het verzetschrift niet tijdig is ingediend.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij een domicilieadres heeft opgegeven op verzoek van de rechtbank. Dat domicilieadres betreft het adres van het [domicilieadres] . Vanwege de situatie omtrent Covid-19, werkten de werknemers van dat bedrijf thuis en was er ter plaatse niets te doen, daarom ging belanghebbende slechts één keer in de twee weken naar het bedrijf toe om te controleren of er post voor hem was bezorgd. Dat kan de reden geweest zijn dat het langer duurde voordat hij kon reageren op stukken. Ter zitting heeft belanghebbende daar nog aan toegevoegd dat hij, omdat het beroepschrift was doorgezonden naar de inspecteur, eerst de reactie wilde afwachten van de inspecteur.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door belanghebbende genoemde redenen niet de termijnoverschrijding. Het is aan belanghebbende om zorg te dragen voor de tijdige kennisneming van stukken die aan hem zijn gericht, in dit geval de uitspraak van de rechtbank. Dat belanghebbende een domicilieadres doorgeeft en daar één keer in de twee weken gaat controleren of er post is bezorgd is de keuze en verantwoordelijkheid van belanghebbende. Als belanghebbende daardoor niet tijdig bekend is geworden met de uitspraak komt dat voor risico van belanghebbende. Dit geldt ook voor de keuze van belanghebbende om een reactie van de inspecteur af te wachten, alvorens in verzet te gaan. De verzetprocedure bij de rechtbank en de behandeling van bezwaren of verzoeken om vermindering van aanslagen door de inspecteur zijn afzonderlijke procedures.
De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar (artikel 6:11 in samenhang gelezen met artikel 8:55 van de Awb).
Gelet op het vorenstaande is het verzet van belanghebbende niet-ontvankelijk. Doordat het verzet niet-ontvankelijk is, komt de rechtbank niet toe aan verdere beoordeling van het verzet. De in verzet bestreden uitspraak blijft dus in stand.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de lnvorderingswet 1990 genoemd.