In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst van 15 november 2021. De rechtbank had zich bij uitspraak van 15 april 2022 onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De belanghebbende heeft hiertegen verzet ingesteld, zonder verzoek om een zitting.
De rechtbank overweegt dat artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. In deze verzetprocedure beoordeelt de rechtbank of zij terecht heeft geoordeeld dat zij onbevoegd is. De belanghebbende stelt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat de ontvanger niet kan invorderen in zaken die nog lopende zijn.
De rechtbank verduidelijkt dat de uitspraak waartegen verzet is ingesteld enkel betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar van de ontvanger en dat de invordering van aanslagen losstaat van eventuele procedures betreffende onderliggende aanslagen. De rechtbank wijst erop dat beslissingen van de ontvanger niet door de belastingrechter kunnen worden getoetst. De rechtbank concludeert dat zij zich terecht onbevoegd heeft verklaard en dat het verzet ongegrond is. De uitspraak van 15 april 2022 blijft dan ook in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.