ECLI:NL:RBZWB:2022:7881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
BRE-21_1976_1977
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had op 6 mei 2021 beroep ingesteld tegen voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 en 2018. De rechtbank had eerder, op 28 oktober 2021, de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft de belanghebbende verzet ingesteld.

De rechtbank heeft het verzet behandeld op 9 december 2022, waarbij de belanghebbende niet is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden en ontvangen. In de uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat het niet mogelijk is om in bezwaar en beroep te komen tegen beslissingen op verzoeken om herziening van voorlopige aanslagen, als deze niet geheel of gedeeltelijk zijn afgewezen. Daarnaast was het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over 2018 te laat ingediend en was er geen uitspraak op bezwaar voor het jaar 2017.

In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de argumenten van de belanghebbende over de juistheid van de aangiften niet relevant zijn voor de beoordeling van het verzet. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/1976 en 21/1977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , wonende te [land] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Procesverloop

Belanghebbende heeft bij ongedateerde brief, ontvangen bij de rechtbank op 6 mei 2021 beroep ingesteld betreffende de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017 en 2018 met aanslagnummers [aanslagnummer] .H.70.02 en -H.80.01. Bij het beroep is een uitspraak op bezwaar gevoegd van 12 januari 2021 inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.86.01.
Bij uitspraak van 28 oktober 2021 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 9 december 2022 op zitting behandeld. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 18 oktober 2022 aan [gemachtigde] op het adres [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Uit navraag bij PostNL is gebleken dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden. De uitnodiging is op 19 oktober 2022 bezorgd. Er is ondertekend voor ontvangst.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht omdat i) het niet mogelijk is in bezwaar en beroep te komen tegen beslissingen op verzoeken om herziening van voorlopige aanslagen als deze niet geheel of gedeeltelijk zijn afgewezen, ii) het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over 2018 te laat is ingediend en iii) er geen uitspraak op bezwaar is gedaan voor het jaar 2017 en dus beroep niet mogelijk is. De rechtbank heeft ten overvloede overwogen dat het beroep van belanghebbende haar niet in een betere positie kan brengen.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het administratiekantoor de aangiften verkeerd heeft ingevuld en daarin een verkeerd toetsingsinkomen heeft opgenomen. Volgens belanghebbende heeft het administratiekantoor twee keer de bijstandsnorm opgegeven. Met deze argumenten gaat belanghebbende in op de juistheid van de ingediende aangiften. Daarover kan de rechtbank in deze verzetzaak geen oordeel geven. Wel wijst de rechtbank belanghebbende op het verweerschrift van de belastingdienst van 6 augustus 2021. Daarin heeft de belastingdienst uitleg gegeven over wat er is gebeurd nadat de door belanghebbende in het beroepschrift genoemde voorlopige aanslagen (H.70.02 en H.80.01) zijn opgelegd. Volgens de belastingdienst is het bij die voorlopige aanslagen vastgestelde inkomen bij de definitieve aanslagen voor beide jaren definitief vastgesteld op nul. Het vaststellen van het inkomen op nul lijkt ook te zijn wat belanghebbende wil. In wat belanghebbende in verzet heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 28 oktober 2021. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
(De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.