ECLI:NL:RBZWB:2022:7880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
BRE-20_9129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • mr.drs. M.H. van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrond verklaard beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die betrekking had op een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De rechtbank had eerder, op 28 januari 2022, het beroep ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende op 26 februari 2022 verzet ingesteld.

Tijdens de behandeling van het verzet op 9 december 2022 heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende gehoord. De belanghebbende voerde aan dat hij meerdere malen contact had gehad met de belastingdienst en dat hij ervan uitging dat deze contacten als bezwaar werden aangemerkt. Hij stelde ook dat hij niet was gewezen op de noodzaak om formeel bezwaar te maken. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en dat het verzoek om ambtshalve vermindering terecht was afgewezen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat niet buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak komt te vervallen en dat de zaak opnieuw zal worden beoordeeld. De rechtbank heeft ook de inspecteur van de belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 58,80. Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 17 september 2020, betreffende de met dagtekening 17 oktober 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012, met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.26.01, beroep ingesteld.
Bij vereenvoudigde uitspraak van 28 januari 2022 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft met dagtekening 26 februari 2022 tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 9 december 2022 op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen, ter bijstand vergezeld van [vergezelde bijstand 2] .

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen omdat dit verzoek buiten de vijfjaarstermijn is ingediend.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Belanghebbende heeft bij brief van 9 maart 2022 onder meer aangevoerd dat hij diverse malen contact heeft gehad met medewerkers van de belastingdienst en aan hen stukken heeft toegezonden. Belanghebbende is er vanuit gegaan dat deze contacten en stukken zouden worden aangemerkt als bezwaar. Verder stelt belanghebbende dat hij er nimmer op is gewezen dat hij nog formeel bezwaar moest maken. Belanghebbende stelt dat de belastingdienst diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Met dagtekening 25 juli 2022 heeft belanghebbende inhoudelijke gronden ingediend. Ter zitting heeft belanghebbende met name nog een nadere toelichting gegeven op zijn persoonlijke situatie en gesteld dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij in verzuim is geweest. Onder meer heeft belanghebbende toegelicht dat hij na het overlijden van zijn vader en het wegvallen van zijn inkomen in de periode 2014 tot 2016 in de overlevingsstand stond.
De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Gelet op hetgeen in de brief van 9 maart 2022 is vermeld, de (kwetsbare) indruk die belanghebbende ter zitting op de rechtbank maakte en de door hem nader benoemde omstandigheden betreffende zijn persoon, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een kennelijk ongegrond beroep. De rechtbank zal het verzet gegrond verklaren. De in verzet bestreden uitspraak komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Dat betekent dat de rechtbank de zaak opnieuw gaat beoordelen. Een beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep maakt daarvan onderdeel uit.
De rechtbank ziet aanleiding om de inspecteur van de belastingdienst te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding vast op het door belanghebbende gevraagde bedrag aan reiskosten van € 58,80. Voor zover in dit bedrag tevens de reiskosten van [vergezelde bijstand 2] zijn begrepen, acht de rechtbank het redelijk dat ook die reiskosten worden vergoed, gelet op de gezondheidstoestand van belanghebbende.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de inspecteur van de belastingdienst in de proceskosten van het verzet van belanghebbende van € 58,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
(De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (artikel 28, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).