ECLI:NL:RBZWB:2022:7876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
22-4390 tot en met 22/4393
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had beroep ingesteld omdat de inspecteur niet tijdig had beslist op haar verzoek om ambtshalve vermindering van de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van acht weken had beslist op het verzoek van de belanghebbende, dat op 19 mei 2022 was ingediend. Na het verstrijken van deze termijn heeft de belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld op 20 juli 2022, waarna zij op 16 september 2022 de onderhavige beroepen heeft ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur alsnog binnen vier weken na de uitspraak moet beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442, omdat de werkzaamheden van de gemachtigde in de samenhangende zaken identiek waren. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 569,25.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4390 tot en met 22/4393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. E.J.A.C. Schaufeli),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar verzoeken om ambtshalve vermindering van de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen IB/PVV opgelegd (hierna: de belastingaanslagen):
  • Met dagtekening 12 mei 2018 een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 (aanslagnummer: [aanslagnummer] H.76.01);
  • Met dagtekening 14 mei 2019 een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 (aanslagnummer: [aanslagnummer] H.86.01);
  • Met dagtekening 16 mei 2020 een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 (aanslagnummer: [aanslagnummer] H.96.01);
  • Met dagtekening 11 juni 2021 een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 (aanslagnummer: [aanslagnummer] H.06.01);
Belanghebbende heeft op 19 mei 2022 verzocht om ambtshalve vermindering van de belastingaanslagen.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag IB/PVV gebeurt op grond van artikel 9.6 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Op een dergelijk verzoek dient de inspecteur binnen acht weken te beslissen. De inspecteur had dus tot 15 juli 2022 om op het verzoek om ambtshalve vermindering te beslissen.
De termijn waarbinnen de inspecteur had moeten beslissen is inmiddels voorbij. Belanghebbende heeft op 20 juli 2022 de inspecteur in gebreke gesteld. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om toekenning van een dwangsom.
Na de ingebrekestelling zijn twee weken verstreken, alvorens belanghebbende op 16 september 2022 de onderhavige beroepen heeft ingesteld.
Op 17 oktober 2022 heeft de inspecteur een vooraankondiging gestuurd met betrekking tot de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de belastingaanslagen.
Omdat de inspecteur nog geen definitieve beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen.
Gelet op de uitspraakdatum bepaalt de rechtbank, in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, dat de inspecteur dit moet doen binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000.
Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
De inspecteur heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. Omdat niet is gebleken dat al is beslist, bedraagt deze het maximale bedrag van € 1.442. Gelet op de samenhang tussen de jaren 2017 tot en met 2020, in die zin dat de werkzaamheden van de gemachtigde steeds identiek zijn geweest met betrekking tot deze aanslagen, is deze dwangsom eenmaal verschuldigd.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt belanghebbende een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De inspecteur moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759), bij een wegingsfactor 1/2. Daarnaast wordt een factor 1,5 toegekend omdat sprake is van 4 samenhangende zaken. Toegekend wordt € 569,25.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig genomen besluiten;
- draagt de inspecteur op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog te beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering te nemen;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442;
- draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 569,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.