In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had beroep ingesteld omdat de inspecteur niet tijdig had beslist op haar verzoek om ambtshalve vermindering van de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van acht weken had beslist op het verzoek van de belanghebbende, dat op 19 mei 2022 was ingediend. Na het verstrijken van deze termijn heeft de belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld op 20 juli 2022, waarna zij op 16 september 2022 de onderhavige beroepen heeft ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur alsnog binnen vier weken na de uitspraak moet beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442, omdat de werkzaamheden van de gemachtigde in de samenhangende zaken identiek waren. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 569,25.