In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de kinderen hebben eerder hun medewerking aan de hulpverlening geaccepteerd, maar de GI verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar, omdat er volgens hen nog steeds een ontwikkelingsbedreiging aanwezig was. De ouders, bijgestaan door hun advocaten, hebben echter verzocht om afwijzing van dit verzoek, stellende dat zij actief hulp zochten en dat de kinderen goed gedijden in hun huidige situatie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2022 is vastgesteld dat de ouders zich sinds de terugplaatsing van de kinderen in hun gezin actief inzetten voor hun opvoeding en dat er een stijgende lijn waarneembaar is in hun ouderschap. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de ouders de hulp van [zorginstelling 1] waarderen en actief opvolgen, ondanks dat zij soms emotioneel hebben gereageerd en hebben aangegeven te willen stoppen met de hulpverlening. De kinderrechter heeft ook meegewogen dat de ouders zelf een extra onderzoek voor [minderjarige 1] hebben aangevraagd, wat getuigt van hun betrokkenheid.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter geoordeeld dat er geen grond is voor verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat de ouders in staat zijn om met de huidige ondersteuning de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. De ondertoezichtstelling loopt af op 24 januari 2023, en de kinderrechter heeft het verzoek van de GI tot verlenging afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.