AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Maatstaf van heffing voor omzetbelasting bij verkoop van auto aan directeur/aandeelhouder
In deze zaak is de maatstaf van heffing voor de omzetbelasting bij de verkoop van een auto door belanghebbende aan haar directeur/grootaandeelhouder in geschil. De rechtbank heeft geoordeeld dat het factuurbedrag als maatstaf van heffing moet worden gehanteerd, in plaats van de taxatiewaarde. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een levering onder bezwarende titel, ondanks de lage vergoeding die voortkomt uit de aandeelhoudersrelatie. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen sprake is van misbruik van recht en dat een (verkapte) dividenduitkering niet als tegenprestatie voor de omzetbelasting kan worden gezien, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de prestatie en het dividend. Het beroep van belanghebbende is gegrond verklaard, wat leidt tot een teruggaaf van € 4.707 aan omzetbelasting. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd en bepaald dat het griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed.
Voetnoten
3.Artikel 1, aanhef en letter a, Wet op de omzetbelasting 1968.
4.Vgl. HvJ EU 2 juni 2016, Lajvér, C-263/15, ECLI:EU:C:2016:392, punt 49.
7.Vgl. Hof van Justitie EU 22 december 2010, WealdLeasing, C-103/09 , ECLI:EU:C:2010:804, r.o. 39.
8.Vgl. HvJ EU 21 februari 2006, Halifax plc, e.a., C-255/02, ECLI:EU:C:2006:121, punt 73.
9.Vgl HvJ EU 21 februari 2006, Halifax plc, e.a., C-255/02, ECLI:EU:C:2006:121, punt 74 en 75.
11.Vgl. HvJ EU 9 juni 2011, Campsa Estaciones de Servicio, C-285/10, ECLI:EU:C:2011:381, punt 39.
13.Vgl. artikel 2:216, eerste en tweede lid, BW.
14.Vgl. HvJ EU 14 november 2000, Floridienne en Berginvest, ECLI:EU:C:2000:623.