Uitspraak
(gemachtigde: [A]),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiseres, een B.V., in 2010 een tweedehands personenauto gekocht voor € 62.860, waarover € 11.943 aan omzetbelasting is betaald. Op 31 januari 2011 heeft eiseres de auto verkocht aan haar directeur-grootaandeelhouder (dga) voor € 31.131, zonder omzetbelasting in rekening te brengen. De dga ontving een netto dividend van € 62.860, wat door de inspecteur van de Belastingdienst als vergoeding voor de auto werd beschouwd. Na een boekenonderzoek legde de inspecteur een naheffingsaanslag op, omdat hij van mening was dat het dividend deel uitmaakte van de vergoeding voor de auto. Eiseres betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat de vergoeding voor de auto slechts € 31.131 was, en dat het dividend geen onderdeel uitmaakte van deze vergoeding.
De rechtbank oordeelde dat de auto op basis van een koopovereenkomst aan de dga was geleverd en dat het dividend als vergoeding voor de meerwaarde van de auto was toegekend. De rechtbank concludeerde dat de dga een vordering op eiseres had ter grootte van € 62.860, die hij gebruikte om een deel van de prijs van de auto te voldoen. Dit betekende dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de totale vergoeding voor de auto € 93.991 bedroeg. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de opgelegde verzuimboete ook terecht was, omdat eiseres geen pleitbaar standpunt had ingenomen.
De uitspraak werd gedaan door mr. G.J. Ebbeling op 22 augustus 2013, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.