ECLI:NL:RBZWB:2022:7523

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
22/3443
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing in belastingzaak met verzoek om geheimhouding op basis van artikel 8:29 Awb

In deze zaak heeft de enkelvoudige geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2022 een beslissing genomen over een verzoek om geheimhouding, ingediend door de inspecteur van de Belastingdienst. Het verzoek om geheimhouding was gedaan in het kader van een belastingzaak, waarbij de inspecteur op 18 oktober 2022 een verweerschrift indiende en tegelijkertijd een verzoek om geheimhouding indiende, onderbouwd met een gesloten stuk dat volgens hem deels geheim moest blijven. De rechtbank heeft het verzoek om geheimhouding beoordeeld zonder een mondelinge behandeling, omdat de aard van de procedure dit niet vereiste. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van de geheimgehouden stukken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de geheimhouding gerechtvaardigd is op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft daarbij de privacy van derden en de vertrouwelijkheid van intern beraad van de Belastingdienst als belangrijke redenen voor geheimhouding aangevoerd. De beslissing om het verzoek om geheimhouding toe te wijzen, is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3443
beslissing van de enkelvoudige geheimhoudingskamer van 12 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], statutair gevestigd te [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, inspecteur.

1.Het verzoek

1.1.
De inspecteur heeft, met dagtekening 18 oktober 2022, een verweerschrift ingediend. Verder heeft hij, bij afzonderlijke brief van eveneens 18 oktober 2022 (de brief van 18 oktober 2022), een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan. In die brief is het verzoek om geheimhouding toegelicht. Bij de brief van 18 oktober 2022 heeft de inspecteur een gesloten envelop overgelegd met daarin een stuk dat volgens hem deels geheimgehouden moet worden. De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift aan de gemachtigde van belanghebbende (de gemachtigde) verstrekt.
1.2.
Bij brief van 19 oktober 2022 heeft de rechtbank aan de inspecteur gevraagd of de brief van 18 oktober 2022 in afschrift mag worden doorgestuurd naar de wederpartij. Bij brief van 26 oktober 2022 heeft de inspecteur bevestigend gereageerd.
1.3.
De gemachtigde heeft, bij brief van 1 november 2022, gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven dat belanghebbende niet akkoord gaat met geheimhouding. Belanghebbende voert aan dat het vermoeden, of op zijn minst de schijn, is gewekt dat de inspecteur wat te verbergen heeft, dan wel willekeur toepast. Belanghebbende merkt op dat de inspecteur voor onrechtmatig handelen jegens belanghebbende aansprakelijk is gesteld en dat belanghebbende met het geheimgehouden stuk waarschijnlijk de aansprakelijkheid beter kan bewijzen.
1.4.
Het deels geheimgehouden stuk is als bijlage 36 bij het verweerschrift gevoegd. In het stuk zijn passages weggelakt, welke volgens de inspecteur geheim dienen te blijven om de privacy van derden te beschermen of omdat sprake is van interne beraadslagingen met strategische overwegingen.

2.Overwegingen

Geen zitting
2.1.
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1] Daaraan doet niet af dat de gemachtigde heeft verzocht om een zitting.
Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb
2.2.
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
2.3.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
2.4.
Uit de toelichting leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 2.3.
2.5.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
2.6.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken (veronderstellend dat deze stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om passages van die stukken geheim te houden.
2.7.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat het belang van belanghebbende om de aansprakelijkheid van de Belastingdienst te bewijzen in het onderstaande niet als zwaarwegend is te beschouwen. Uit het dossier volgt namelijk niet dat belanghebbende (voldoende gemotiveerd) heeft verzocht om een veroordeling tot schadevergoeding binnen de fiscale beroepsprocedure. Ook als dat verzoek alsnog zou worden gedaan is dat geen aanleiding om inzage te geven in de gelakte passages. De passages betreffen namelijk aan de ene kant informatie van derden, hetgeen in dit verband voor belanghebbende niet relevant is. Aan de andere kant gaat het om passages die zien op de interne standpuntbepaling van de inspecteur. Het belang van de inspecteur bij een vrije bepaling van zijn positie weegt in dat verband zwaarder. De rechtbank overweegt dat die interne positiebepaling als zodanig niet onrechtmatig jegens belanghebbende kan zijn; die onrechtmatigheid moet namelijk zijn gelegen in een handelen, zoals het nemen van een besluit, ten opzichte van belanghebbende. In de gelakte passages met interne standpuntbepalingen is geen enkel (voornemen tot) concreet handelen ten opzichte van belanghebbende beschreven.
2.8.
Ten aanzien van alle gelakte gegevens van derden (zoals namen, adressen en telefoonnummers) overweegt de geheimhoudingskamer dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.
2.9.
Daarnaast overweegt de geheimhoudingskamer dat de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst een belang kan zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen. [2] Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen.
2.10.
De gelakte passages die zijn aan te merken als juridisch intern beraad bevatten geen voor belanghebbende onbekende feitelijke informatie. Gelet op de aard en inhoud van die passages is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De enkele stelling dat het verzoek om geheimhouding het vermoeden opwekt dat de inspecteur wat te verbergen heeft dan wel willekeur toepast is niet voldoende zwaarwegend om onbeperkte kennisname toe te staan. De rechtbank is dus van oordeel dat ten aanzien van die passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Dit betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding ook gerechtvaardigd is voor wat betreft die passages en dat die passages mogen worden weggelakt.

3.Beslissing

De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze beslissing is genomen door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 12 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.
2.Vgl. conclusie A-G Wattel 25 april 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BA3851, punten 4.12, 4.15 en 4.21.