Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klaagster, die de teruggave van haar in beslag genomen scooter vorderde. De scooter was op 18 januari 2022 in beslag genomen bij haar zoon, zonder dat klaagster toestemming had gegeven voor het gebruik ervan. Klaagster, die invalide is, stelde dat zij de scooter niet meer kon gebruiken en deze wilde verkopen voor haar levensonderhoud. De officier van justitie stelde echter dat het beslag moest blijven, omdat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de scooter zou bevelen, gezien het feit dat de zoon van klaagster zonder rijbewijs op de scooter had gereden.
De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat klaagster de eigenaar van de scooter was. Ondanks het feit dat haar zoon de scooter had gebruikt, was er onvoldoende bewijs dat hij feitelijk eigenaar was. De rechtbank benadrukte dat klaagster meer maatregelen had moeten nemen om te voorkomen dat haar zoon met de scooter reed. Gezien het gebruik van de scooter bij een strafbaar feit, oordeelde de rechtbank dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de verbeurdverklaring zou bevelen. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond.
De beslissing werd genomen door rechter E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffier M.A.E. de Kroon, en is uitgesproken tijdens een openbare zitting op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door de klaagster.