ECLI:NL:RBZWB:2022:7507

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3671
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering door het UWV. Het UWV had op 3 mei 2021 besloten de uitkering van eiseres te beëindigen per 4 mei 2021, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen arbeid. Eiseres had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het UWV op 12 juli 2021. De rechtbank heeft de zaak op 12 september 2022 ter zitting behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, mr. F. Sarrari, aanwezig waren, evenals mr. N. Regragui als gemachtigde van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van rapporten van verzekeringsartsen tot de conclusie is gekomen dat eiseres per 4 mei 2021 weer in staat was haar werkzaamheden te verrichten. Eiseres had eerder gezondheidsklachten en was in september 2017 uitgevallen als verzorgende IG. De rechtbank heeft de medische oordelen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische bevindingen waren die de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen konden weerleggen. Eiseres had aangevoerd dat haar medische situatie was verslechterd, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met haar klachten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 4 mei 2021. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en zij kreeg geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3671 ZW

uitspraak van 5 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. F. Sarrari,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 3 mei 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 4 mei 2021.
Met het bestreden besluit van 12 juli 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en mr. N. Regragui als gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het UWV eiseres geschikt acht haar eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 4 mei 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiseres is werkzaam geweest als verzorgende IG. Voor dat werk is zij in september 2017 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten.
In een besluit van 15 augustus 2019 heeft het UWV geweigerd eiseres per 22 augustus 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, die bezwaren heeft het UWV ongegrond verklaard bij besluit van 25 februari 2020.
Het daartegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank bij uitspraak van 6 januari 2021 onder procedurenummer 20/5841 WIA (ECLI:NL:RBZWB:2021:35) ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft inmiddels een onafhankelijke deskundige benoemd.
Het UWV had eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend tot uiterlijk 29 september 2020. Vanuit die situatie heeft eiseres zich per 18 augustus 2020 ziek gemeld bij het UWV.
Bij besluit van 17 februari 2021 heeft het UWV eiseres per 30 september 2020 hiervoor een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres per 4 mei 2021 beëindigd omdat het UWV eiseres per die datum weer arbeidsgeschikt acht voor het eigen werk.
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het werk als wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053), receptionist (Sbc-code 315120) en monteur printplaten (Sbc-code 267051)
als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op haar spreekuur van 9 februari 2021. Zij heeft hierna bij de behandelend psychiater van eiseres, [naam psychiater] , informatie opgevraagd. Bij brief van 9 maart 2021 heeft de psychiater de door de verzekeringsarts gevraagde informatie verstrekt.
In haar rapportage van 3 mei 2021 heeft die verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen medische reden is aan te nemen dat de beperkingen ten aanzien van werken op dat moment anders zijn dan bij voorgaande beoordelingen. Zij acht eiseres op dat moment dan ook weer in staat de werkzaamheden in de haar geduide functies te verrichten, dit per 4 mei 2021. Dit mede omdat eiseres nog wel behandeling heeft, maar die dient volgens de verzekeringsarts als ondersteuning en de medicatie die eiseres op voorschrijven van de psychiater heeft is volgens haar niet zodanig dat eiseres daarmee niet kan functioneren.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft zij eiseres onderzocht op haar spreekuur op 28 juni 2021 en de informatie van de psychiater van eiseres van 9 maart 2021, naast de overige in het dossier aanwezige medische informatie, in haar afwegingen betrokken. Zij stelt in haar rapportage van 8 juli 2021 dat eiseres bekend is met reeds langer bestaande chronische lage rugklachten en voorts met pols- en armklachten rechts naast nekklachten. In augustus 2019 bereikte eiseres het einde van de wachttijd voor de WIA. Er werden destijds beperkingen geduid met betrekking tot belasting van de rug/nek en rechter arm/pols, en er werd rekening gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid wegens depressieve klachten, geduid als aanpassingsstoornis. Ook werd rekening gehouden met het medicijngebruik met betrekking tot verhoogd persoonlijk risico. Er werden passende functies geduid waarmee eiseres 25,85% arbeidsongeschikt werd geacht en waarmee zij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Nadien volgden nieuwe ziekmeldingen waarbij eiseres geschikt werd geacht eerder geduide functies uit te voeren.
Nu ligt een bezwaar voor tegen de beslissing per 4 mei 2021, waarbij eiseres geschikt wordt geacht voor de eerder geduide functies. De verzekeringsarts zag geen toegenomen beperkingen.
Eiseres is het hiermee niet eens. Bij de WIA beoordeling in 2019 werd geen rekening gehouden met inmiddels gestelde diagnoses: depressieve stoornis, posttraumatische stressstoornis en trekken van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Haar medische situatie is daardoor wel degelijk verslechterd. Ook haar rugklachten zijn toegenomen, aldus eiseres.
Uit de aanwezige informatie van de behandelend psychiater in 2020/2021 blijkt volgens de verzekeringsarts b&b dat weliswaar eiseres is verwezen voor behandeling wegens verdenking op PTSS gecombineerd met angst- en paniekstoornis naast een persoonlijkheidsstoornis, maar uit de informatie van de psychiater en dan met name de laatste brief van 9 maart 2021 zijnde de datum het dichtst bij de datum in geding, als diagnose wordt aangegeven een lichte depressieve stoornis en voorts differentiaal diagnostisch (DD), dat wil zeggen in overweging nemend, een posttraumatische stressstoornis en trekken van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Dat wil zeggen dat de psychiater de PTSS nog niet met zekerheid heeft vastgesteld en ook nog niet met zekerheid gesproken wordt van een persoonlijkheidsstoornis. Er worden wel kenmerken van PTSS beschreven, maar vermoedelijk voldoet eiseres niet aan alle noodzakelijke kenmerken voor het stellen van de diagnose. Daarnaast worden afhankelijke en vermijdende trekken beschreven die onderhoudend zijn in het klachtenpatroon.
De primaire verzekeringsarts hield ten tijde van de WIA reeds rekening met verminderde stressbestendigheid. De nadien gebleken lichte depressieve stoornis geeft, gelet op de lichte ernst, geen aanleiding voor het stellen van belangrijke aanvullende beperkingen. Ook werd al rekening gehouden met eventuele nadelige effecten van de gebruikte medicatie.
Voor wat betreft de vermijdende persoonlijkheidstrekken en de angstklachten moet volgens verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] worden gesteld dat juist vermijding deze klachten ook versterkt. Eiseres zal daarom gestimuleerd moeten worden tot activiteiten buitenshuis.
Er zijn voorts geen nieuwe bevindingen gebleken aangaande de fysieke klachten. Er zijn in dat verband ook geen nieuwe onderzoeken of behandelingen gestart. Op fysiek vlak zou eiseres juist gedoseerd actief moeten blijven, passend bij de al beschreven beperkingen. Langdurige relatieve inactiviteit brengt deconditionering met zich en daarmee ook toename van ervaren klachten bij inspanning. Dat is echter geen rechtstreeks gevolg van ziekte en de medische beperkingen nemen daarmee ook niet toe. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat een passieve coping en persoonlijkheidseigenschappen op zichzelf niet direct tot medische beperkingen leiden.
Samenvattend is de situatie vanuit medisch oogpunt niet anders dan beschreven door verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] op 8 juni 2020 in de bezwaarprocedure met betrekking tot het niet toekennen van een ZW-uitkering per 2 maart 2020. De geduide functies passen bij licht/matig fysiek en relatief stressarm werk. Vooralsnog moeten deze functies ook bij een bijkomende lichte depressieve stoornis passend worden geacht.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] concludeert dat eiseres op 4 mei 2021 geschikt was voor de maatstaf zijn arbeid/de eerder geduide functies in het kader van de WIA.
4.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij niet in staat is de haar geduide functies te vervullen. Volgens eiseres is er onvoldoende rekening gehouden in de FML met haar klachten en beperkingen.
Bij aanvullend beroepsschrift van 22 augustus 2022 heeft eiseres er op gewezen dat de CRvB aanleiding heeft gezien bij de behandeling van het hoger beroep van de eerdere (WIA-)procedure een expertise te laten verrichten door een onafhankelijk medisch deskundige. Eiseres heeft daarbij gesteld dat de aanleiding hiervoor is gelegen in een in die procedure ingebrachte expertise die eiseres zelf heeft laten uitvoeren door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige. Die expertise van het Expertise Instituut van 25 oktober 2021 heeft eiseres ook aan de rechtbank toegezonden.
4.4
Het UWV heeft in de reactie van 1 september 2022 op de nadere gronden van eiseres aangegeven dat uit het expertiserapport van 25 oktober 2021 blijkt dat het louter ziet op de datum in geding (22 augustus 2019) in die procedure. Omdat het bovendien een expertise betreft in een WIA-beoordeling en het in deze procedure gaat om de geschiktheid voor de maatstaf ZW is het UWV van mening dat het expertiserapport van 25 oktober 2021 niet tot wijziging van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt kan leiden.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de aspecifieke lage rugklachten en de bekkenklachten, evenals de psychische problematiek. Verder heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] – net als later ook verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] in reactie op de nadere beroepsgronden - voldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat eiseres geschikt is om de geduide functies (haar arbeid) te verrichten. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat de expertise van 25 oktober 2021 waarop eiseres zich in haar aanvullende beroepsgronden baseert, rust op het expertiserapport van 25 oktober 2021 en dat dit rapport niet ziet op de datum hier in geding, maar op 22 augustus 2019. Verder ziet dat rapport anders dan deze procedure op de eerdere WIA-beoordeling en niet op een ZW-toetsing.
De huidige ZW-procedure ziet, zoals door het UWV terecht aangegeven, op 4 mei 2021 als datum in geding. Zoals door de CRvB in de uitspraak van 29 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:246) uiteengezet, is, mede gelet op het bepaalde in de artikelen 7:11 en 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, in een geding als dit, waarin een besluit ter uitvoering van de ZW aan de orde is, geen ruimte de aanspraken in het kader van de Wet WIA te betrekken. Anders dan eiseres betoogt, brengt de enkele omstandigheid dat zij in de WIA-procedure een expertiserapport heeft ingebracht en de CRvB een onafhankelijke deskundige in die zaak heeft benoemd, dus niet met zich mee dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiseres per 4 mei 2021 geen stand kan houden.
Ter voorlichting van eiseres wijst de rechtbank er ten slotte op dat het UWV ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat wanneer als gevolg van een uitspraak in hoger beroep van de CRvB in de aanhangige WIA-procedure vast zou komen te staan dat eiseres alsnog per 22 augustus 2019 recht heeft op een WIA-uitkering tot na de datum van 4 mei 2021, of de eerder geduide functies in de WIA-procedure alle zouden komen te vervallen, dit wel consequenties kan hebben voor het onderhavige Ziektewetbesluit .

Conclusie en gevolgen

Het voorgaande houdt in dat de rechtbank van oordeel is dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 4 mei 2021.
5. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 5 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.