ECLI:NL:RBZWB:2022:7497

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
02/820084-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gijzeling door als politie verklede verdachten met overschrijding van de redelijke termijn

Op 12 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gijzeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 29 december 2015 en 1 januari 2016, waarbij de verdachte samen met anderen twee slachtoffers heeft gegijzeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, zich voordeed als leden van een arrestatieteam en de slachtoffers onder bedreiging met geweld heeft ontvoerd uit een autogaragebedrijf. De slachtoffers werden meegenomen naar een loods, waar zij dagenlang in een aanhanger werden opgesloten en onder druk werden gezet om losgeld te betalen. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn. Ondanks deze overschrijding heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de gijzeling bewezen verklaard, op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820084-16
vonnis van de meervoudige kamer van 12 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld ter zitting op 14 en 15 november 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 29 december 2015 tot en met 1 januari 2016 samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gegijzeld.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een zeer extreme overschrijding van de redelijke termijn. Het gaat om een zware beschuldiging van het Openbaar Ministerie aan het adres van verdachte van een feit dat zich in de periode van 29 december 2015 tot en met
1 januari 2016 zou hebben afgespeeld en door verdachte van meet af aan is ontkend. Verdachte heeft recht op een eerlijk proces met waarheidsvinding. De officier van justitie heeft echter lange tijd stilgezeten. Het nu nog, na zeven jaar, vervolgen van verdachte heeft alleen maar nadelige gevolgen. Weliswaar is de verdediging de lijn van de Hoge Raad ten aanzien van vormverzuimen in het kader van 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) duidelijk, maar zij verzoekt de rechtbank hieraan grenzen te stellen in deze strafzaak.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erkend dat sprake is van een enorm tijdsverloop, dat ook bij het Openbaar Ministerie wringt. Hoewel dit tijdsverloop voor zowel verdachte, de slachtoffers als voor de maatschappij onwenselijk is, moet de officier van justitie ontvankelijk worden geacht in de vervolging. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leiden termijnoverschrijdingen in beginsel niet tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar kan dat enkel aan de orde zijn indien sprake is van overschrijdingen van de redelijke termijn die niet uit te leggen zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. In deze zaak is het tijdsverloop onder andere veroorzaakt door de lange looptijd van het opsporingsonderzoek (ook na de aanhouding van verdachten) en de op verzoek van de verdediging uitgevoerde onderzoekswensen. Er is sprake van een zeer ernstig strafbaar feit en het is van belang dat verdachten daarover in het openbaar rekenschap afleggen en de rechtbank in het openbaar oordeelt over het verloop van het onderzoek en de rol van verdachten.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien en voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie moet er, gelet ook op het arrest van 20 december 2020 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1890), sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Als criterium daarbij geldt dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang kan zijn gediend.
De rechtbank stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM in onderhavige zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstige voornemen had een strafvervolging in te stellen. In onderhavige zaak heeft de redelijke termijn een aanvang genomen bij de inverzekeringstelling van verdachte op 26 januari 2016. De behandeling van deze zaak wordt afgerond met een eindvonnis op 12 december 2022. De redelijke termijn is daarmee met bijna zes jaar - en dus ruimschoots - overschreden.
In dat verband stelt de rechtbank vast dat het aan verdachte ten laste gelegde feit volgens de tenlastelegging zou zijn gepleegd in de periode van 29 december 2015 tot en met 1 januari 2016. Het eindproces-verbaal dateert van 9 mei 2018. Op 16 september 2019 heeft een regiezitting bij de rechter-commissaris plaatsgevonden en zijn er vervolgens op 2 december 2019 getuigen gehoord. Vervolgens brak in maart 2020 de coronapandemie uit. Daarna is er ruim een jaar geprobeerd met de vorige raadsman van verdachte, mr. A.W.A.P. Doesburg, een datum voor de inhoudelijke behandeling van de zaak te plannen. Vanwege de samenhang van het aan verdachte ten laste gelegde feit met dat van de medeverdachten heeft dit gevolgen gehad voor het tijdsverloop in alle drie de zaken. De rechtbank hechtte er belang aan dat de zaken tegen alle verdachten gelijktijdig behandeld zouden worden.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft de rechtbank acht geslagen op het door de Hoge Raad genoemde uitgangspunt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Tegen de hiervoor geschetste gang van zaken is de rechtbank, mede gelet op de ernst van de verdenking, van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak niet zodanig is dat de waarheidsvinding (vergaand) is bemoeilijkt of anderszins in het geding is. Evenmin is de kwaliteit van het onderzoek ter terechtzitting ernstig in het gedrang gekomen, waardoor de rechtbank niet meer tot een zorgvuldige beoordeling zou kunnen komen. Gelet op de door de officier van justitie ter terechtzitting gegeven redenen voor de voortzetting van de vervolging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd, dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang kan zijn gediend.
Op basis hiervan is voortzetting van de vervolging verenigbaar met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Het verweer van de verdediging, voor zover dit is gevoerd, wordt dan ook verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van de gegijzelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de toestand waarin zij verkeerden na hun ontsnapping uit de loods (vervuild, stinkend naar urine en in shock), de camerabeelden van het garagebedrijf, de camerabeelden van het pand naast de loods - met zicht op de oprit naar de loods - en de bevindingen van de politie over de loods, de Volkswagen Transporter die bij de gijzeling betrokken was en de Renault Scenic. Daarnaast wijst de officier van justitie op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Deze getuigen hebben verdachte op 29 december 2015 in het middelste deel van de loods zien staan, zeer kort nadat de Renault Scenic en de Volkswagen Transporter met daarin de slachtoffers de loods waren binnen gereden. Verdachte maakte op hen een onrustige en zenuwachtige indruk, vertelde hen meerdere onwaarheden en bleef steeds kijken naar het deel van de loods waar de slachtoffers zich op dat moment bevonden. Gelet op de indeling van de loods kan het niet anders zijn dan dat verdachte door het deel waar de slachtoffers zich bevonden, is gelopen. Verder wijst de officier van justitie op de sigarettenpeuk met daarop het dna van verdachte die in het middelste deel van de loods is aangetroffen, het schoenvergelijkend onderzoek waaruit kan worden afgeleid dat verdachte ook in het deel is geweest waar op dat moment in ieder geval de aanhanger en de Volkswagen Transporter stonden en naar alle waarschijnlijkheid ook nog de Renault Scenic, en de verklaring van verdachte zelf dat hij op dat moment in de loods was. Tot slot wijst de officier van justitie erop dat verdachte alleen als inzittende van de Renault Scenic of de Volkswagen Transporter op het terrein van de loods kan zijn gearriveerd of lopend via een ‘sluiproute’. De zwarte Jeep Cherokee die op 30 december 2015 op de oprit naar de loods is gezien, vertoont sterke overeenkomsten met de zwarte Jeep Cherokee van verdachte. Hoewel op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook in het garagebedrijf is geweest, kan naar de mening van de officier van justitie het aldaar toegepaste geweld juridisch gezien wel aan hem worden toegerekend. Het ligt immers niet in de rede dat een persoon zich vrijwillig in een aanhanger laat opsluiten. Verdachte moet dus hebben geweten dat er op enigerlei wijze geweld of bedreiging met geweld op de slachtoffers was toegepast. Bovendien werd er ook in de loods geweld op de slachtoffers toegepast. Verdachte kan daarom als medepleger van dit feit worden aangemerkt. Het alternatieve scenario dat verdachte opvoert, dat hij op de fiets naar de loods was gegaan en daar slechts was om vuurwerk te kopen, acht de officier van justitie volstrekt ongeloofwaardig. Deze verklaring is namelijk pas ter terechtzitting naar voren gekomen en niet verifieerbaar.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Het feit dat verdachte op 29 december 2015, kort na de gijzeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in de loods is geweest, dat er dna van verdachte op een sigarettenpeuk in de loods is aangetroffen en dat er van verdachte mogelijk schoensporen zijn aangetroffen in het deel van de loods waar de aanhanger en de Volkswagen Transporter stonden, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat hij betrokken is geweest bij de gijzeling. Verdachte is immers bevriend met de huurder van de loods en is dus vaker in de loods geweest. Uit het dossier kan niet worden afgeleid op welk moment de (technische) sporen zijn achtergelaten. De verdediging wijst in dat verband ook op de achttien sigarettenpeuken van acht verschillende mensen die in de loods zijn aangetroffen en op het feit dat in de Renault Scenic, de aanhanger en de Volkswagen Transporter geen sporen van verdachte zijn gevonden. Verdachte heeft bovendien een geloofwaardige verklaring gegeven waarom hij die dag in de loods was en hoe hij op het terrein van de loods is gekomen en de loods is binnengekomen. Verdachte was in de loods omdat iemand om twaalf uur vuurwerk zou komen afgeven. Hij is met de fiets de oprit van de loods opgereden en via de schuifdeur aan de voorzijde van loods 3 de loods binnengegaan. Omdat de camera van het naastgelegen pand geen volledig zicht geeft op de oprit naar de loods, is dit niet op de camerabeelden te zien. Verdachte is alleen in het middelste deel van de loods geweest. Hij wist niet wat zich in het andere deel van de loods afspeelde. Ook het feit dat verdachte een onrustige en zenuwachtige indruk zou hebben gemaakt op de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zegt niets over zijn betrokkenheid bij het feit. Verdachte praat altijd zeer snel, wat een zenuwachtige indruk kan geven. De verdediging wijst er tot slot op dat de zwarte Jeep Cherokee die op de camerabeelden is te zien niet de Jeep Cherokee van verdachte betreft. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben duidelijk en herhaaldelijk verklaard dat zij het geluid van een achtcilinderbenzinemotor van een ouder Amerikaans model met carburateurs hebben gehoord toen zij in de aanhanger opgesloten zaten. Dit betreft een ander geluid dan het geluid van een zescilinderdieselmotor waarmee de Jeep van verdachte is uitgerust.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandighedenOp grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op dinsdag 29 december 2015 tussen 11.17 uur en 11.21 uur zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontvoerd uit het [autogaragebedrijf] aan de [adres 3] in Breda waar zij op dat moment waren. Dit gebeurde door vier mannen, onder wie één chauffeur. De daders reden in een donkerblauwe Volkswagen Transporter met valse kentekenplaten en een blauw zwaailicht op het dak. Drie van de vier mannen droegen bivakmutsen en twee van hen droegen kleding met daarop het opschrift ‘politie’. Bij binnenkomst riepen de mannen direct ‘politie’ en ‘ [slachtoffer 2] ’ en werd [slachtoffer 2] , die zei dat hij [slachtoffer 2] was, getaserd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden vervolgens bedreigd met een vuurwapen en een taser en gedwongen om op de grond te gaan liggen. Hun handen werden op de rug gebonden met tiewraps. Daarna werden zij naar buiten geleid en gedwongen achterin de Volkswagen Transporter plaats te nemen. Tijdens de rit werden zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] getaserd. [eigenaar autogaragebedrijf] , de eigenaar van het autogaragebedrijf en tevens de opa van [slachtoffer 1] en oom van [slachtoffer 2] , was die dag ook aan het werk maar was juist even naar huis gereden om papieren op te halen van een BMW waarover was gebeld en waar iemand die dag naar zou komen kijken. Hij kwam aanrijden op het moment dat de Volkswagen Transporter met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wegreed.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden meegenomen naar de loods aan de [adres 1] in Ulicoten , waar zij werden gefouilleerd en in een dichte aanhanger werden opgesloten. Voordat zij in de aanhanger werden gezet, werden hun handen opnieuw vastgebonden met tiewraps en kregen zij een t-shirt over hun hoofd dat met ducttape werd vastgemaakt. In de aanhanger werden ook hun voeten vastgebonden met tiewraps. Ze kregen nauwelijks drinken en eten. Ze kregen alleen wat water, een Breaker en een boterham met kaas. De eerste dagen hoorden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elke tien à vijftien minuten mensen rond de aanhanger lopen en werden zij tot stilte gemaand als zij met elkaar spraken. Er werd meermalen aan hen gevraagd of hun familie bereid zou zijn om losgeld voor hen te betalen. Op de tweede dag, woensdag 30 december 2015, ontvingen [eigenaar autogaragebedrijf] en zijn echtgenote een boodschap van [slachtoffer 1] dat er losgeld moest worden betaald. Een dag na de ontvoering uit het autobedrijf werden de telefoons van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de politie in een vuilnisbak aan de [adres 2] in Breda gevonden. De telefoons waren in een zwart dameshemd gewikkeld. Op donderdag 31 december 2015 hoorden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de loop van de middag niets meer. Toen het vuurwerk begon, zagen zij kans uit de aanhanger te ontsnappen en bij een nabijgelegen woning aan te bellen.
Naar aanleiding van de gijzeling is door de politie onderzoek verricht in de loods en in de omgeving daarvan. Ook zijn er camerabeelden bekeken van het verkeer dat naar en van de loods is gereden in de periode dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de aanhanger in de loods opgesloten zaten. De loods kan met een voertuig alleen worden bereikt via de oprit tussen de [adres 1] . Die oprit is afgesloten met een poort. Op die camerabeelden is te zien dat de Volkswagen Transporter vijfentwintig minuten na de gijzeling, om 11.46 uur, samen met een Renault Scenic de oprit naar de loods opreed. De Volkswagen Transporter is op de route van de plaats van ontvoering naar de loods niet gestopt. Beide voertuigen hebben even stilgestaan ter hoogte van de poort en zijn daarna verder gereden naar de loods. De Renault Scenic die voor de Volkswagen Transporter het terrein van de loods opreed, is om 12.21 uur weer weggereden, in de richting van Ulicoten. De Volkswagen Transporter is niet uit de loods vertrokken.
De loods was destijds eigendom van [naam 4] en was grofweg in drie delen verdeeld. Het achterste deel (loods 4), het verst van de [adres 1] vandaan, was in gebruik bij [naam 5] . Het voorste deel (loods 1 en 2) en het middelste deel (loods 3) werden door [naam 2] gehuurd. In het middelste deel van de loods stond een Peugeot 306 met [kenteken] op naam van de broer van [naam 2] , genaamd [naam 3] . Aan de bestuurderszijde van de Peugeot, ter hoogte van de deur tussen het voorste (deel 1 en 2) en het middelste deel van de loods, stonden drie stoelen en een stapel houten platen die als tafel diende. Op deze platen lagen twee verpakkingen van kaas en een rol ducttape. Daarnaast lag overtollig winkelmateriaal dat voorheen in het voorste deel van de loods had gelegen. Verder was het middelste deel van de loods leeg. In het voorste deel van de loods, loods 1, stonden de Volkswagen Transporter en de dichte aanhanger waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgesloten hadden gezeten alsmede wat dozen met vuurwerk. De Volkswagen Transporter bleek gestolen te zijn in de nacht van 17 op 18 augustus 2015 in Breda.
In de loods werden meerdere sigarettenpeuken aangetroffen. Op één van die sigarettenpeuken zat dna van verdachte.
Uit de camerabeelden blijkt dat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] om 12.25 uur, 39 minuten na de aankomst van de Volkswagen Transporter en de Renault Scenic en vier minuten na het vertrek van de Renault Scenic bij de loods, met een gehuurde bus van KAV de oprit naar de loods opreden. Zij kwamen het winkelmateriaal dat in het middelste deel van de loods, loods 3, lag, ophalen. In het middelste deel van de loods troffen zij verdachte en een andere, onbekend gebleven man aan. Twintig minuten later, om 12.45 uur, vertrokken zij weer, met een deel van de spullen. Al die tijd stonden de Volkswagen Transporter en de aanhanger in het naastgelegen voorste deel van loods 1 en waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daar ook en – volgens hun verklaringen – ook een aantal andere personen door wie zij werden bewaakt. Later die dag, om 13.34 uur en 15.18 uur, reed er nog een donkergrijze Audi A4 naar de loods toe. De dag erna, woensdag 30 december 2015, om 13.03 uur reed er een zwarte Jeep Cherokee met getinte ruiten de oprit naar de loods op. Dit voertuig vertrok weer om 13.31 uur.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 29 december 2015 in de loods was omdat iemand daar vuurwerk zou komen afgeven. Deze persoon zou met een Belgische bus komen. Het vuurwerk zou rond 12.00 uur worden gebracht. Verdachte was daar met ene [naam 1] . Hij weet niet meer precies hoe laat hij er die dag was. [naam 1] was er in ieder geval al toen hij aankwam.
Verdachte is op de fiets vanaf huis, via de oprit naar de loods gereden en via de schuifdeur aan de voorzijde van loods 3 de loods binnengegaan. Hij is alleen in het middelste deel, loods 3, geweest. Hij heeft geen Renault Scenic, geen Volkswagen Transporter en geen aanhanger gezien. Hij heeft ook geen andere mensen dan [naam 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gezien. Toen [naam 1] zei dat hij niet wist of de mensen die het vuurwerk zouden brengen nog zouden komen, is hij vertrokken.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij in de loods was om vuurwerk op te halen, niet geloofwaardig. Uit de camerabeelden blijkt niet dat er die dag nog een bus of andere auto bij de loods is geweest. Het vuurwerk dat in de loods stond, was in dozen ingepakt en bestemd voor het café van [naam 2] . Op de dagen voor de jaarwisseling zijn geen vuurwerkgerelateerde bezoeken waargenomen, terwijl op deze dagen normaal gesproken het meeste vuurwerk wordt verkocht. Bovendien heeft verdachte de identiteit van degene die bij hem in de loods was niet kenbaar willen maken. Evenmin heeft hij adresgegevens en/of een telefoonnummer van deze persoon willen verstrekken; hij heeft gezegd dat hij die gegevens niet heeft. Er is niet gebleken dat hij enige inspanning heeft verricht om die gegevens te verkrijgen of verstrekken. De verklaring van verdachte is daarmee niet concreet en verifieerbaar.
Ook de verklaring van verdachte, dat hij op de fiets vanaf huis via de oprit naar de loods is gereden, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Op de camerabeelden, waarop de bestrating en de begroeiing links en rechts daarvan - en dus de oprit naar de loods in de volle breedte - is te zien, is geen fietser waargenomen. Ook getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben niets over een fiets verklaard. Gelet op de camerabeelden kan het niet anders zijn dan dat verdachte als inzittende van de Renault Scenic of de Volkswagen Transporter bij de loods is aangekomen. Het terrein van de loods is voor het overige alleen lopend via het weiland achter de loods te bereiken, maar verdachte heeft niet verklaard dat hij is komen lopen.
De Transporter is volgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door een deur die zij onder andere hebben omschreven als een garagedeur, een openrollende deur, de loods binnengereden (waarna de deur meteen werd dicht gedaan). Nu de deur van loods 3 aan de buitenzijde was afgesloten, kan de Transporter de loods alleen door de schuifdeur van de voorste loods 1 en 2 zijn binnengereden. Verder hebben getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaard dat de deur van loods 3 aan de buitenzijde met een hangslot was afgesloten toen zij aankwamen, terwijl verdachte zich op dat moment al in de loods bevond en dus alleen via loods 1 en 2 kan zijn binnengekomen, al dan niet als inzittende van de Volkswagen Transporter.
De verklaring van verdachte dat hij niet wist wat zich in het voorste deel van de loods, loods 1 en 2, afspeelde acht de rechtbank mede om die reden eveneens ongeloofwaardig. Verdachte moet ofwel in de Renault Scenic ofwel in de Volkswagen Transporter - waarin zich [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en vier andere mannen bevonden - bij de loods zijn aangekomen. Hij was nog in de loods op het moment dat de Volkswagen Transporter en de aanhanger daar stonden, de Renault Scenic al was vertrokken en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een aantal personen door wie zij – na hun fouillering en opsluiting – werden bewaakt er ook nog waren. De rechtbank acht het dan ook ondenkbaar dat verdachte niets heeft gezien of gehoord.
Nu de verklaring van verdachte niet aannemelijk is geworden en er geen andere uitleg voor zijn aanwezigheid in de loods kort na de aankomst van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aldaar voorhanden is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij de gijzeling betrokken is geweest.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de betrokkenheid van verdachte zodanig was dat van het medeplegen van gijzeling kan worden gesproken.
Medeplegen gijzeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat de gijzeling door ‘verenigde personen’ is begaan. Niet kan worden vastgesteld wie wat precies heeft gedaan en wat de onderlinge taakverdeling is geweest. Wel is duidelijk dat er een samenwerking was. Dit blijkt onder meer uit de beelden bij de garage, het feit dat de gegijzelden meerdere bewakers hoorden en met meerdere personen gesproken hebben. Meerdere personen hebben hen vastgebonden.
Verdachte is zeer kort na de ontvoering aangetroffen in de loods waar de gegijzelden vast zaten. Voor die aanwezigheid heeft verdachte geen aannemelijke, geloofwaardige, verklaring gegeven. Verdachte kan alleen in de loods gekomen zijn in de bewuste Volkswagen Transporter of de Renault Scenic. Hierdoor kan het niet anders dan dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de gijzeling. De gegijzelden zaten in die Transporter en de Renault begeleidde hen.
Getuigen hebben verdachte en een andere man in de loods gezien kort nadat de gegijzelden daar waren aangekomen. De gegijzelden hebben meerdere mensen rond de aanhanger gehoord. De getuigen hebben geen andere mensen in of rond de loods gezien. Het is volstrekt ongeloofwaardig dat anderen twee mannen gijzelen, in een aanhanger opsluiten en vervolgens vertrekken en iemand die er niets mee te maken heeft, verdachte, alleen in de loods laten. Dit is wel wat verdachte wil doen geloven. Verdachte heeft de getuigen snel weggewerkt. In samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte deel is van de groep die deze gijzeling heeft gepleegd en tot het oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de gijzeling van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Blijkens de door [slachtoffer 1] ingesproken tekst van het telefoonbericht dat zijn grootouders meerdere keren hebben ontvangen, was het oogmerk van de gijzeling de betaling van losgeld te verkrijgen. Op 30 december 2015 is er in dat telefoonbericht betaling van
€ 90.000,- gevraagd onder bedreiging dat ze de gegijzelden anders in een pakketje thuis zouden krijgen.
Conclusie
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de gijzeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 29 december 2015 tot en met 1 januari 2016 te Breda en Ulicoten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl verdachte en zijn mededaders zich voordeden als leden van een arrestatieteam, onder bedreiging van een vuurwapen en taser, aan de handen vastgebonden en vervolgens achter in een bestelbus plaats laten nemen en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meegenomen naar een loods en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] getaserd en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geblinddoekt in een in die loods staande aanhanger plaats laten
nemen en
- de voeten van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vastgebonden en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedurende meer dagen in die van buitenaf afgesloten aanhanger opgesloten en vastgehouden en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevraagd of hun familie bereid zou zijn om losgeld voor hen te betalen en
- die [slachtoffer 1] een bericht in laten spreken - zakelijk weergegeven - inhoudende dat er losgeld betaald moest worden en dat er geen politie ingeschakeld mocht worden en dat bericht vervolgens aan een familielid van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] laten horen en
- de telefoons van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ingenomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hij houdt daarbij rekening met het tijdsverloop.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de gijzeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De slachtoffers zijn door vier mannen met geweld en bedreiging met geweld ontvoerd uit het autogaragebedrijf waar zij op dat moment waren. De daders hebben zich daarbij voorgedaan als leden van een arrestatieteam. De slachtoffers zijn meegenomen naar een loods, geblinddoekt, aan handen en voeten met tiewraps vastgebonden en vervolgens dagenlang in een dichte aanhangwagen opgesloten. De slachtoffers werden voortdurend bewaakt, kregen nauwelijks eten en drinken en moesten hun urine laten lopen. Ze mochten zelfs geen geluid maken. [slachtoffer 1] moest een bericht inspreken voor zijn opa, de eigenaar van het autogaragebedrijf, dat er losgeld betaald moest worden als zij hem nog levend wilden zien en dat er geen politie mocht worden ingeschakeld. De slachtoffers hebben uiteindelijk een paar dagen later kans gezien om te ontsnappen. Zij zijn een verderop gelegen woning binnengegaan en hebben daar gezegd wie zij waren en wat er was gebeurd. De bewoners hebben vervolgens de politie gebeld.
Het moet voor de slachtoffers, van wie er één destijds nog maar negentien jaar oud was, bijzonder beangstigend zijn geweest om op een dergelijke gewelddadige manier te worden weggevoerd, niet wetende waarom of waarheen en zich afvragend of zij het überhaupt zouden overleven. De slachtoffers hebben uiteindelijk bijna drie dagen lang doodsangsten uitgestaan. Ook hun familie heeft gevreesd voor hun leven en welzijn. Verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor de slachtoffers en een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en psychische integriteit. [slachtoffer 1] heeft ter zitting verteld hoeveel impact dit alles op hem heeft gehad en hoe hij vandaag de dag nog steeds wordt herinnerd aan wat hij die dagen heeft meegemaakt. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan of het kan hem niets schelen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Overschrijding van de redelijke termijnDe rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.3.3. heeft overwogen, is de redelijke termijn met ruim zes jaar overschreden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden moet naar bevind van zaken worden gehandeld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte door de overschrijding lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de afloop van zijn strafzaak.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat, zelfs na dit tijdverloop, met niets anders kan worden volstaan dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarnaast houdt zij rekening met het feit dat alle drie de verdachten een substantiële bijdrage hebben geleverd en als medepleger aangemerkt kunnen worden.
Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten twee jammers en een mes, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 63 en 282a van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van gijzeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een mobiele telefoon (jammer);
* geluidsapparatuur (jammer gps);
* een mes (Japan Brave Heart).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 december 2022.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.