4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op dinsdag 29 december 2015 tussen 11.17 uur en 11.21 uur zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontvoerd uit het [autogarage] aan de [adres 1] in Breda waar zij op dat moment waren. Dit gebeurde door vier mannen, onder wie één chauffeur. De daders reden in een donkerblauwe Volkswagen Transporter met valse kentekenplaten en een blauw zwaailicht op het dak. Drie van de vier mannen droegen bivakmutsen en twee van hen droegen kleding met daarop het opschrift ‘politie’. Bij binnenkomst riepen de mannen direct ‘politie’ en ‘ [slachtoffer 2] ’ en werd [slachtoffer 2] , die zei dat hij [slachtoffer 2] was, getaserd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden vervolgens bedreigd met een vuurwapen en een taser en gedwongen om op de grond te gaan liggen. Hun handen werden op de rug gebonden met tiewraps. Daarna werden zij naar buiten geleid en gedwongen achterin de Volkswagen Transporter plaats te nemen. Tijdens de rit werden zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] getaserd. [slachtoffer 2] , de eigenaar van het autogaragebedrijf en tevens de opa van [slachtoffer 1] en oom van [slachtoffer 2] , was die dag ook aan het werk maar was juist even naar huis gereden om papieren op te halen van een BMW waarover was gebeld en waar iemand die dag naar zou komen kijken. Hij kwam aanrijden op het moment dat de Volkswagen Transporter met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wegreed.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden meegenomen naar de loods aan de [adres 2] in Ulicoten, waar zij werden gefouilleerd en in een dichte aanhanger werden opgesloten. Voordat zij in de aanhanger werden gezet, werden hun handen opnieuw vastgebonden met tiewraps en kregen zij een t-shirt over hun hoofd dat met ducttape werd vastgemaakt. In de aanhanger werden ook hun voeten vastgebonden met tiewraps. Ze kregen nauwelijks drinken en eten. Ze kregen alleen wat water, een Breaker en een boterham met kaas. De eerste dagen hoorden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elke tien à vijftien minuten mensen rond de aanhanger lopen en werden zij tot stilte gemaand als zij met elkaar spraken. Er werd meermalen aan hen gevraagd of hun familie bereid zou zijn om losgeld voor hen te betalen. Op de tweede dag, woensdag 30 december 2015, ontvingen [slachtoffer 2] en zijn echtgenote een boodschap van [slachtoffer 1] dat er losgeld moest worden betaald. Een dag na de ontvoering uit het autobedrijf werden de telefoons van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de politie in een vuilnisbak aan de Van Rijckevorselstraat in Breda gevonden. De telefoons waren in een zwart dameshemd gewikkeld. Op donderdag 31 december 2015 hoorden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de loop van de middag niets meer. Toen het vuurwerk begon, zagen zij kans uit de aanhanger te ontsnappen en bij een nabijgelegen woning aan te bellen.
Naar aanleiding van de gijzeling is door de politie onderzoek verricht in de loods en in de omgeving daarvan. Ook zijn er camerabeelden bekeken van het verkeer dat naar en van de loods is gereden in de periode dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de aanhanger in de loods opgesloten zaten. De loods kan met een voertuig alleen worden bereikt via de oprit tussen de [adres 3] en [adres 2] . Die oprit is afgesloten met een poort. Op die camerabeelden is te zien dat de Volkswagen Transporter vijfentwintig minuten na de gijzeling, om 11.46 uur, samen met een Renault Scenic de oprit naar de loods opreed. De Volkswagen Transporter is op de route van de plaats van ontvoering naar de loods niet gestopt. Beide voertuigen hebben even stilgestaan ter hoogte van de poort en zijn daarna verder gereden naar de loods. De Renault Scenic die voor de Volkswagen Transporter het terrein van de loods opreed, is om 12.21 uur weer weggereden, in de richting van Ulicoten. De Volkswagen Transporter is niet uit de loods vertrokken.
De loods was destijds eigendom van [naam 2] en was grofweg in drie delen verdeeld. Het achterste deel (loods 4), het verst van de [straatnaam] vandaan, was in gebruik bij [naam 3] . Het voorste deel (loods 1 en 2) en het middelste deel (loods 3) werden door [naam 4] gehuurd. In het middelste deel van de loods stond een Peugeot 306 met kenteken [kenteken 1] op naam van de broer van [naam 4] , genaamd [naam 1] . Aan de bestuurderszijde van de Peugeot, ter hoogte van de deur tussen het voorste (deel 1 en 2) en het middelste deel van de loods, stonden drie stoelen en een stapel houten platen die als tafel diende. Op deze platen lagen twee verpakkingen van kaas en een rol ducttape. Daarnaast lag overtollig winkelmateriaal dat voorheen in het voorste deel van de loods had gelegen. Verder was het middelste deel van de loods leeg. In het voorste deel van de loods, loods 1, stonden de Volkswagen Transporter en de dichte aanhanger waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgesloten hadden gezeten alsmede wat dozen met vuurwerk. De Volkswagen Transporter bleek gestolen te zijn in de nacht van 17 op 18 augustus 2015 in Breda.
Uit de camerabeelden blijkt verder dat er in de periode van 30 december 2015 tot en met
1 januari 2016 herhaaldelijk een witte Citroën Berlingo met kenteken [kenteken 2] voorbij reed. Het voertuig was op dat moment in gebruik bij de [broer verdachte] . Het voertuig werd onder verdachte omstandigheden ook gezien bij de woning van verdachte [naam 5] op 30 december 2015. De Citroën Berlingo stond in de nacht van 31 december 2015 op 1 januari 2016 geparkeerd tegenover de oprit naar de loods. Het observatieteam zag twee mannen uit het weiland achter de loods komen en in het voertuig stappen en wegrijden.
De politie heeft vervolgens het weiland achter de loods afgezocht. Daarbij is tegen de randen van de sloot een aantal voorwerpen aangetroffen. Het betrof een grijskleurige muts, twee losse grijs-/zwartkleurige handschoenen en een paar handschoenen die binnenstebuiten waren gekeerd en waarbij de ene in de andere stak.
De rechtbank stelt vast dat deze voorwerpen – die kort na de ontsnapping van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dicht bij de plaats waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgesloten zaten, zijn aangetroffen – daar door de daders moeten zijn achtergelaten. Naast de muts en de handschoenen zijn ook (in een vuilnisbak in Breda) een dameshemd en (in de loods) twee verpakkingen van kaas en een rol ducttape aangetroffen. De rechtbank gaat er vanuit dat ook deze voorwerpen door de daders zijn achtergelaten. De telefoons van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren immers van hen afgenomen en in het dameshemd gewikkeld, de t-shirts die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over hun hoofd hadden gekregen waren vastgemaakt met ducttape en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden een boterham met kaas gekregen. Ook deze voorwerpen zijn dus dadersporen.
Op het dameshemd, één van de twee kaasverpakkingen, de rol ducttape, de muts en de handschoenen is dna van (onder andere) verdachte aangetroffen. Op de muts is tevens dna van [slachtoffer 1] aangetroffen. Gelet op de aangetroffen dadersporen in de loods en de directe omgeving daarvan, mag van verdachte een redengevende verklaring worden verwacht voor de dna-sporen die van hem afkomstig zijn.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ervoor gekozen om zich bij de politie te beroepen op zijn zwijgrecht en pas op zitting een verklaring af te leggen, zij het op schrift en indirect, via zijn raadsman. Hij is zelf niet ter zitting verschenen en kon niet bevraagd worden. Verdachte heeft in zijn overgelegde verklaring geschreven dat hij in de nacht van 31 december 2015 op 1 januari 2016 met een kennis is meegegaan naar de loods. Ze zouden naar een feestje gaan, maar deze kennis moest eerst nog wat doen. Hij moest van deze kennis op een stoel aan een tafeltje in het middelste deel van de loods gaan zitten en op hem wachten. Hij heeft in de tussentijd een plakje kaas gepakt dat op het tafeltje lag. Hij heeft toen mogelijk ook nog wat andere voorwerpen op dat tafeltje aangeraakt. Toen deze kennis in het andere deel van de loods klaar was, zijn zij via het weiland teruggelopen naar de auto. Omdat het buiten koud was, heeft hij handschoenen en een muts meegenomen. Deze lagen op de grond bij het tafeltje waaraan hij had gezeten. Op de terugweg naar de auto heeft hij van zijn kennis de handschoenen en de muts moeten weggooien. Hij ging in die periode regelmatig met deze kennis om en vermoedt dat hij het dameshemd in de auto van deze kennis of bij hem thuis heeft aangeraakt. Verdachte wil de naam van deze kennis niet noemen.
De rechtbank acht die schriftelijke verklaring van verdachte niet geloofwaardig, mede gelet op de wijze waarop de handschoenen zijn aangetroffen. Er zijn in totaal vier handschoenen aangetroffen en verdachte had blijkbaar geen reden om handschoenen aan te trekken toen hij met zijn kennis naar de loods toe ging, maar wel toen hij met die kennis weer naar buiten ging, terwijl uit de bevindingen van het observatieteam blijkt dat de twee personen die uit het weiland achter de loods kwamen - rechtstreeks naar de kennelijk wachtende Citroën Berlingo zijn gelopen. Die Citroën Berlingo was in die periode in gebruik bij zijn [broer verdachte] . Deze auto is meermalen, onder verdachte omstandigheden, bij de loods gezien in de dagen van de gijzeling. Daar komt bij dat verdachte bij de politie geen antwoord heeft willen geven op vragen over zijn aangetroffen dna, maar pas schriftelijk op zitting, bijna zeven jaar later, met een verklaring voor de aanwezigheid van zijn dna op de voorwerpen is gekomen. Bovendien heeft verdachte de identiteit van degene die bij hem in de loods was niet kenbaar willen maken. Evenmin heeft hij adresgegevens en/of een telefoonnummer van deze persoon willen verstrekken. De verklaring van verdachte is daarmee niet concreet noch verifieerbaar.
Nu de verklaring van verdachte niet aannemelijk is geworden, er geen andere uitleg van het op de verpakking kaas, handschoenen, rol ducttape, muts van [slachtoffer 1] en dameshemd aangetroffen dna van verdachte voorhanden is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij de gijzeling betrokken is geweest.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de betrokkenheid van verdachte zodanig was dat van het medeplegen van gijzeling kan worden gesproken.
Medeplegen gijzeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat de gijzeling door ‘verenigde personen’ is begaan. Niet kan worden vastgesteld wie wat precies heeft gedaan en wat de onderlinge taakverdeling is geweest. Wel is duidelijk dat er een samenwerking was. Dit blijkt onder meer uit de beelden bij de garage, het feit dat de gegijzelden meerdere bewakers hoorden en met meerdere personen gesproken hebben. Meerdere personen hebben hen vastgebonden.
Het dna-materiaal van verdachte is aangetroffen op voorwerpen (verpakking kaas, handschoenen, rol ducttape, muts van [slachtoffer 1] en dameshemd waarin de telefoons van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gewikkeld waren) die duidelijk te linken zijn aan, gebruikt zijn bij, het vasthouden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de loods. Voor de aanwezigheid van zijn dna op al deze voorwerpen heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven. De rechtbank weegt deze omstandigheid mee bij de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen. In samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de gijzeling van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Blijkens de door [slachtoffer 1] ingesproken tekst van het telefoonbericht dat zijn grootouders meerdere keren hebben ontvangen, was het oogmerk van de gijzeling de betaling van losgeld te verkrijgen. Op 30 december 2015 is er in dat telefoonbericht betaling van
€ 90.000,- gevraagd onder bedreiging dat ze de gegijzelden anders in een pakketje thuis zouden krijgen.
Conclusie
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de gijzeling van [slachtoffer 1] en Rinus [slachtoffer 2] .