In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.548. Belanghebbende had echter een lagere aangifte gedaan van € 31.660 en stelde dat hij als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 21 september 2022 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2017 niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat Nederland belasting mag heffen over het inkomen dat belanghebbende in Nederland heeft verdiend, en dat de inspecteur de aftrek voor negatieve inkomsten uit eigen woning ten onrechte heeft geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op behandeling als binnenlands belastingplichtige, ondanks het ontbreken van een woonplaatsverklaring. De rechtbank vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 45.530 en past de belastingrente dienovereenkomstig aan.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 december 2022 en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.