ECLI:NL:RBZWB:2022:749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
BRE-21_614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-beschikking en ambtshalve beslissing heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, waarin de waarde van zijn pand was vastgesteld. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn en besloot tevens om de WOZ-aanslag niet ambtshalve te verminderen. De rechtbank heeft beide beslissingen beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de WOZ-beschikking op 13 februari 2020 was gedateerd en dat het bezwaarschrift pas op 20 april 2020 was ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en de rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Daarom werd het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat zij zich onbevoegd verklaarde voor zover het beroep was gericht tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-aanslag niet ambtshalve te verminderen. Dit omdat deze beslissing niet vatbaar is voor bezwaar en beroep, maar enkel voor civiele rechtsmiddelen. Het verzoek van de belanghebbende om een immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn niet was overschreden. De rechtbank besloot het beroep ongegrond te verklaren, zich onbevoegd te verklaren voor de ambtshalve beslissing en het verzoek om immateriële schadevergoeding af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/614
uitspraak van 15 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen,

de heffingsambtenaar.

Motivering

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het pand [adres] (hierna: de WOZ-beschikking). De heffingsambtenaar heeft twee beslissingen genomen naar aanleiding van het bezwaar. Ten eerste is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Ten tweede heeft de heffingsambtenaar besloten om niet ambtshalve te verminderen (hierna: de ambtshalve beslissing).
Belanghebbende heeft hiertegen een beroepschrift ingediend. De rechtbank gaat op beide beslissingen in.
Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
De WOZ-beschikking heeft als dagtekening 13 februari 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 26 maart 2020. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het bezwaarschrift is op 20 april 2020 bij de heffingsambtenaar ontvangen. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
De wetsartikelen over bezwaartermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift geen redenen aangevoerd op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het bezwaar is dan ook, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissing
Het beroepschrift bevat vooral argumenten tegen de inhoudelijke beslissing van de heffingsambtenaar. Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-aanslag niet ambtshalve te verminderen, verklaart de rechtbank zich kennelijk onbevoegd. Het gaat namelijk om een beslissing op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet. Een dergelijke beslissing is niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.
Aan een inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank dan niet meer toe.
Immateriëleschadevergoeding
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriëleschadevergoeding. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat de redelijke behandeltermijn niet is overschreden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de ambtshalve beslissing;
- wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 15 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.