ECLI:NL:RBZWB:2022:749
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-beschikking en ambtshalve beslissing heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, waarin de waarde van zijn pand was vastgesteld. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn en besloot tevens om de WOZ-aanslag niet ambtshalve te verminderen. De rechtbank heeft beide beslissingen beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat de WOZ-beschikking op 13 februari 2020 was gedateerd en dat het bezwaarschrift pas op 20 april 2020 was ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en de rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Daarom werd het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat zij zich onbevoegd verklaarde voor zover het beroep was gericht tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-aanslag niet ambtshalve te verminderen. Dit omdat deze beslissing niet vatbaar is voor bezwaar en beroep, maar enkel voor civiele rechtsmiddelen. Het verzoek van de belanghebbende om een immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn niet was overschreden. De rechtbank besloot het beroep ongegrond te verklaren, zich onbevoegd te verklaren voor de ambtshalve beslissing en het verzoek om immateriële schadevergoeding af te wijzen.