ECLI:NL:RBZWB:2022:7480

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
BRE 21/3530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2020

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 8 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.836. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de aanslag.

De rechtbank heeft op 11 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting. De rechtbank concludeert dat de aanslag correct is vastgesteld, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de inspecteur gevolgde aangifte onjuist was. De rechtbank wijst erop dat de gegevens uit het verzoek om een voorlopige aanslag en de ingediende aangifte niet overeenkwamen, wat leidde tot de vaststelling van de aanslag.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3530
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 augustus 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.836 (de aanslag).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur. [inspecteur] en [inspecteur].
Belanghebbende is, zonder kennisgeving, niet verschenen. De rechtbank heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 13 september 2022 uitgenodigd voor de zitting. Omdat de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 14 september 2022 aan belanghebbende is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 2020 van de gemeente [plaats] een uitkering ontvangen van (bruto) € 15.836. Daarop is een bedrag van € 3.205 aan loonheffing ingehouden.
2.2.
Met dagtekening 22 januari 2021 is, na de door belanghebbende ingediende aanvraag om een voorlopige aanslag IB/PVV 2020, een belastingteruggaaf verleend van € 138. Bij het bepalen van die teruggaaf is rekening gehouden met toepassing van de arbeidskorting en jonggehandicaptenkorting.
2.3.
Belanghebbende heeft op 27 maart 2021 de aangifte IB/PVV 2020 (de aangifte) ingediend. De aanslag is conform de ingediende aangifte opgelegd. Het door belanghebbende aangegeven inkomen van € 15.836 is tevens het belastbare inkomen uit werk en woning. De daarover verschuldigde IB/PVV bedraagt € 3.203. Na verrekening van de ingehouden loonheffing van € 3.205 en de eerder verleende belastingteruggaaf van € 138, bedraagt het te betalen bedrag op de aanslag € 136.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende heeft het volgende aangevoerd. Zij heeft in 2020 als productiemedewerker gewerkt. Dat was niet met behoud van loon, maar wel met behoud van de uitkering. Zij heeft in 2020 alleen een sociale uitkering ontvangen. De Belastingdienst heeft ten onrechte rekening gehouden met een te hoge premie en heffingskorting met als gevolg dat zij nu een schuld heeft van € 136.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft op 8 januari 2021 een ‘verzoek voorlopige aanslag’ van belanghebbende ontvangen waarin is aangegeven dat zij loon uit dienstbetrekking heeft genoten. Daarnaast is in het betreffende verzoek aangekruist dat recht bestaat op jonggehandicaptenkorting. De gegevens uit het ‘verzoek voorlopige aanslag’ hebben geleid tot een teruggaaf van € 138 aan IB/PVV. Vervolgens heeft belanghebbende op 27 maart 2021 de aangifte ingediend waarin alleen de uitkering van de gemeente [plaats] is opgenomen [1] . In deze aangifte is niet verzocht om toepassing van de jonggehandicaptenkorting. Nu de inspecteur bij de aanslagregeling de door belanghebbende ingediende aangifte heeft gevolgd en belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het volgen van de aangifte onjuist zou zijn, is de aanslag naar het oordeel van de rechtbank tot het juiste bedrag vastgesteld. Dat belanghebbende een bedrag van € 136 dient terug te betalen, komt doordat andere gegevens zijn verstrekt bij het indienen van het ‘verzoek voorlopige aanslag’. Het gelijk is aan de inspecteur.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Opgenomen onder rubriek ‘Pensioen, lijfrente of andere uitkering’.