In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 8 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.836. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de aanslag.
De rechtbank heeft op 11 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting. De rechtbank concludeert dat de aanslag correct is vastgesteld, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de inspecteur gevolgde aangifte onjuist was. De rechtbank wijst erop dat de gegevens uit het verzoek om een voorlopige aanslag en de ingediende aangifte niet overeenkwamen, wat leidde tot de vaststelling van de aanslag.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.