ECLI:NL:RBZWB:2022:7445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiser na verduistering van bonussen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die tot 1 oktober 2017 werkzaam was als manager finance & control, viel op 18 januari 2017 uit en ontving vanaf 2 oktober 2017 een Ziektewet-uitkering. Het UWV kende hem op 16 januari 2019 een WIA-uitkering toe, waarbij hij voor 59,46% arbeidsongeschikt werd geacht. De werkgever maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een herziening van de WIA-uitkering door het UWV op 17 augustus 2020, waarbij de arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 48,07%. Eiser maakte bezwaar tegen deze herziening, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 54,81% heeft vastgesteld en het niet gemaximeerde dagloon op € 431,76. De rechtbank stelt vast dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van bonussen, wat invloed heeft op de vaststelling van het maatmaninkomen en het dagloon. Eiser had geen recht op de onterecht ontvangen bonussen, waardoor deze niet als loon kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het UWV de WIA-uitkering op juiste wijze heeft herzien en verklaart het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2373 WIA

uitspraak van 6 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda, Reitsma), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werkgever], te [plaatsnaam 2] , (de werkgever),
gemachtigde: mr. S.A. Coster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de toekenning van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Eiser is tot 1 oktober 2017 werkzaam geweest als manager finance & control bij de (voormalig) werkgever. Voor dat werk is hij op 18 januari 2017 uitgevallen. Met ingang van 2 oktober 2017 heeft het UWV eiser een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet, berekend naar het maximum dagloon.
Per 17 september 2018 is eiser als controller in dienst getreden van [naam bedrijf 1]
Bij besluit van 7 januari 2019 heeft het UWV eiser per 16 januari 2019 een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) toegekend, waarbij eiser voor 59,46% arbeidsongeschikt werd beschouwd (arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%). Nu eiser zijn restverdiencapaciteit benut bij een andere werkgever, heeft op basis hiervan een zogenoemde praktische schatting plaatsgevonden. Het niet gemaximeerde dagloon is berekend op € 480,60. Het dagloon is vervolgens vastgesteld op het maximum dagloon van € 211,42.
De werkgever heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 8 juli 2019 heeft het UWV het bezwaar van de werkgever ongegrond verklaard.
Per 1 maart 2020 is eiser gaan werken als senior medewerker backoffice finance bij [naam bedrijf 2] .
Op 19 juni 2020 heeft de werkgever, die eigenrisicodrager is voor de WGA, het UWV verzocht eisers WIA-uitkering te herzien.
Het UWV heeft vervolgens met het besluit van 17 augustus 2020 (primair besluit) met ingang van 16 januari 2019 aan eiser een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 48,07% en gebaseerd op het maximumdagloon.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2019 54,81% bedraagt. Het niet gemaximeerde dagloon is vastgesteld op € 431,76.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, mr. M. Reitsma namens het UWV en mr. S.A. Coster namens de werkgever.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2019 heeft vastgesteld op 54,81% en het niet gemaximeerde dagloon juist heeft vastgesteld op € 431,76.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Standpunt van eiser.
Eiser stelt dat het UWV bij de berekening van het maatmanloon en het dagloon de feitelijk door de werkgever verrichte betalingen tot uitgangspunt moet nemen. Volgens eiser is de berekening van het maatmanloon niet onderworpen aan de Beleidsregels polisadministratie, maar aan de artikelen 7 en 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Eiser ziet in die bepalingen geen ruimte om bij de vaststelling van het maatmanloon af te wijken van de feiten, zoals het UWV dat heeft gedaan. Eiser voert verder aan dat het UWV in het bestreden besluit niet ingaat op de verlaging van de uitkeringsrechten van eiser. De uitkering werd per einde wachttijd herzien van € 1.976,16 naar € 1.625,24 per maand. Het bestreden besluit is op dit punt niet volledig, aldus eiser. Eiser stelt tenslotte dat het niet gemaximeerde dagloon hoger moet worden vastgesteld.
5.
Standpunt van de werkgever.
Namens de werkgever is aangevoerd dat deze zich geheel kan vinden in het standpunt van het UWV zoals opgenomen in het bestreden besluit.
6.
Maatmanloon.
De rechtbank stelt vast dat eisers maatman is de manager finance&control omdat eiser vanuit deze functie arbeidsongeschikt is geworden.
De werkgever heeft het UWV verzocht het bij de WIA-beoordeling gehanteerde maatmanloon te herzien, omdat hierin begrepen waren de door eiser aan zichzelf onterecht toegekende en uitgekeerde bonussen. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de werkgever het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2020 overgelegd
.Daaruit volgt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van gelden en een bedrag van
€ 47.845,00 aan de werkgever moet terugbetalen, waarvan € 43.738,00 ter zake van onterecht ontvangen bonussen.
De arbeidsdeskundige heeft naar aanleiding van het herzieningsverzoek van de werkgever op 27 juli 2020 gerapporteerd dat het gecorrigeerde maatmanloon € 50,97 bruto per uur bedraagt. Vergeleken met de resterende verdiencapaciteit (als controller) van € 26,47 bedraagt het arbeidsongeschiktheidspercentage 48,07%. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) is tot de conclusie gekomen dat het gecorrigeerde maatmanloon
€ 58,56 bruto per uur bedraagt en het arbeidsongeschiktheidspercentage 54,81%.
De rechtbank ziet geen reden om niet van laatstgenoemde berekening uit te gaan, nu de arbeidsdeskundige b&b eigen onderzoek heeft gedaan, gebruik makend van gegevens die door de werkgever zijn geleverd en van gegevens in het vonnis van de rechtbank.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de aan hem uitbetaalde bonussen in het maatmanloon moeten worden opgenomen omdat de betalingen in de referteperiode daadwerkelijk zijn gedaan. Eiser stelt dat het UWV niet mag afwijken van de polisadministratie en dat deze achteraf niet mag worden gewijzigd. Verder stelt eiser nog dat de vaststelling van het maatmanloon moet plaatsvinden aan de hand van de artikelen 7 en 7a van het Schattingsbesluit.
De rechtbank overweegt dat in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van het Schattingsbesluit is geregeld dat bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de WIA, het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten van de gezonde of de niet-jonggehandicapte persoon worden bepaald door van de verzekerde in aanmerking te nemen het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) voor de werknemer in de zin van die wet.
Artikel 16 van de Wfsv bepaalt dat voor de toepassing van dit hoofdstuk onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet LB is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
Uit bovenstaande volgt dat het maatmaninkomen is gekoppeld aan het loon als bedoeld in artikel 16 van de Wfsv, het zogenoemde SV-loon, welk artikel voor het loon verwijst naar het loon als bedoeld in de Wet LB. Met de gelijkschakeling van het loonbegrip in het Schattingsbesluit met artikel 16 van de Wfsv, kan en mag in beginsel voor de vaststelling van het maatmaninkomen uitgegaan worden van de gegevens van de polisadministratie van het UWV. In artikel 33 van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) staat dat het UWV een polisadministratie bijhoudt. De belangrijkste leverancier van de gegevens die in de polisadministratie worden opgenomen is de Belastingdienst. De Belastingdienst ontleent die gegevens, onder meer, aan de aangiften loonbelasting en premieheffing en aan de door de werkgevers aan de Belastingdienst in te sturen correctieberichten (artikel 28a Wet LB).
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om een juiste opgave te doen van het loon in de polisadministratie. Eiser heeft er tijdens zijn dienstverband voor gezorgd dat een foutieve opgave van loon in de aangifte loonbelasting is gedaan. Eiser heeft zich niet alleen schuldig gemaakt aan verduistering door zichzelf bonussen toe te eigenen waarop geen recht bestond, maar heeft er via de aangifte loonbelasting ook voor gezorgd dat onjuiste loongegevens in de polisadministratie zijn opgenomen. Met het door de werkgever overgelegde vonnis van de rechtbank van 22 april 2020 staat niet alleen vast dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering maar staat tevens vast wat de omvang daarvan is.
Uit dat vonnis volgt ook dat de door eiser namens de werkgever gedane opgave voor de Loonbelasting tot dat bedrag onjuist was. Dat bedrag is dus ten onrechte aan loon in de polisadministratie opgenomen. De werkgever mocht daarvan een correctiebericht sturen.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich mocht baseren op het door de werkgever overgelegde vonnis van de rechtbank en de foutief in de polisadministratie opgenomen gegevens mocht corrigeren. Het UWV heeft dat op juiste wijze gedaan.
De rechtbank overweegt verder nog dat het loonbegrip in de Wet LB ziet op het loon waar jegens de werkgever aanspraak op bestaat. Nu eiser geen aanspraak had op de hem toegeëigende extra bonussen zijn deze geen beloning voor verrichte arbeid, behoren ze niet tot het loon op grond van de Wet LB en ook niet tot het SV-loon.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het niet zo kan zijn dat het UWV bij de betaling van de WIA-uitkering moet (blijven) uitgaan van de door eiser namens zijn werkgever bewust onjuist opgegeven loongegevens die via de belastingdienst in de polisadministratie zijn terechtgekomen. Een andere uitkomst zou erop neerkomen dat eiser de vruchten kan blijven plukken van zijn eigen misdraging.
De beroepsgrond slaagt niet.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 januari 2019 heeft vastgesteld op 54,81%
.
7.
Dagloon
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser belang heeft bij een oordeel over de hoogte van het niet gemaximeerde dagloon omdat sprake is van te korten inkomsten.
Eiser stelt dat het UWV bij de berekening van het dagloon moet uitgaan van de in de polisadministratie opgenomen loongegevens en daar niet van mag afwijken. Dit standpunt volgt de rechtbank niet.
In artikel 14 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) is, voor zover van toepassing, bepaald dat onder loon in dit hoofdstuk wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv.
Uit vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:763, volgt dat het UWV bij de vaststelling van het dagloon mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij een verzekerde aantoont dat deze gegevens onjuist zijn.
In dit geval heeft de werkgever die eigenrisicodrager is met het vonnis van de rechtbank aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn. Nu eiser geen aanspraak had op de door hem aan zichzelf toegekende bonussen en met het vonnis van de rechtbank vaststaat dat eiser deze aan de werkgever moet terugbetalen, is geen sprake van loon in de zin van de Wet LB en evenmin van SV-loon.
De beroepsgrond slaagt niet.
Nu eiser de berekening op zich niet heeft bestreden, komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV het dagloon juist heeft vastgesteld op € 431,76.
8.
Herziening
Hoewel dit niet duidelijk blijkt uit het bestreden besluit gaat de rechtbank ervan uit dat het UWV heeft bedoeld de toekenning van de WIA-uitkering per 16 januari 2019 te herzien. Zoals ook door het UWV nader is toegelicht in het verweerschrift heeft eiser door zijn toedoen (verduistering) ten onrechte een te hoog bedrag aan WIA-uitkering ontvangen en is het UWV op grond van artikel 76, eerste lid, onder a van de WIA verplicht de WIA-uitkering te herzien.

Conclusie en gevolgen

Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 6 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 33, eerste lid, van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bepaalt dat het UWV zorg draagt voor de inrichting en adequate werking van de polisadministratie.
Artikel 16, eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringswetten (Wfsv) bepaalt dat voor de toepassing van dit hoofdstuk onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 10, eerste lid, van de Wet LB bepaalt dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 13, eerste lid, van de WIA bepaalt dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
In het derde lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerst lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a van de WIA is bepaald dat het UWV beschikkingen op grond van deze wet herziet of dergelijke beschikkingen intrekt indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Op grond van het derde lid kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Volgens artikel 7, eerste lid, onder a van het Schattingsbesluit worden bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid van de ZW en in artikel 1 van de WIA, het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten van de gezonde of de niet-jonggehandicapte persoon bepaald door van de verzekerde of jonggehandicapte in aanmerking te nemen: het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer in de zin van die wet.
Volgens artikel 7a, eerste lid van het Schattingsbesluit wordt het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW en artikel 1 van de Wet WIA, vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, dat de verzekerde of de jonggehandicapte met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
Aan artikel 13, derde lid, van de WIA is invulling gegeven met het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Besluit).
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q van het Besluit is bepaald dat in dit besluit wordt verstaan onder WIA-dagloon: het dagloon, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de WIA.
In artikel 14 van het Besluit is bepaald dat onder loon in dit hoofdstuk wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen:
a.de toeslagen en aanvullingen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van die wet;
b.een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en
c.een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW.