ECLI:NL:RBZWB:2022:7429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1645
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na werkstaking

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant, dat hun aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet heeft afgewezen. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag, die op 7 december 2020 is ingediend, en het primaire besluit van 19 januari 2021, waarin de aanvraag werd afgewezen omdat eiser [naam eiser 1] weigerde aangepaste werkzaamheden te verrichten. De rechtbank concludeert dat het dagelijks bestuur op goede gronden heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen, aangezien er sprake was van werkstaking in de zin van artikel 13, eerste lid, sub d, van de Participatiewet. De rechtbank wijst erop dat de wetgever geen ruimte laat voor afwijkingen in dergelijke gevallen.

De rechtbank overweegt dat eiser [naam eiser 1] na zijn ziekmelding in staat was om aangepast werk te hervatten, maar dit niet heeft gedaan. Dit wordt door de rechtbank aangemerkt als werkstaking, wat leidt tot uitsluiting van het recht op bijstand. De rechtbank wijst ook op het feit dat eiseres [naam eiser 2] geen recht op bijstand kan claimen, omdat haar aanvraag afhankelijk is van de status van haar echtgenoot. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de bijstandsuitkering in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1645 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (dagelijks bestuur)

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 6 april 2021 van het dagelijks bestuur (bestreden besluit) over de afwijzing van de aangevraagde bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
1.2
Het dagelijks bestuur heeft deze aanvraag met het besluit van 19 januari 2021 (primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en is het bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het dagelijks bestuur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het dagelijks bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
2. De rechtbank beoordeelt of het dagelijks bestuur op goede gronden de op
7 december 2020 aangevraagde bijstandsuitkering heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Eiser [naam eiser 1] was vanaf 1 september 2008 werkzaam als heftruckchauffeur bij [naam bedrijf 1] B.V., welk bedrijf in 2020 is overgenomen door [naam bedrijf 2] B.V. [naam eiser 1] heeft zich op 6 juli 2020 ziek gemeld. Op 7 juli 2020 heeft de bedrijfsarts [naam eiser 1] geadviseerd om het werk voor halve dagen te hervatten, waarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. [naam eiser 1] heeft op 8 juli 2020 aangepaste werkzaamheden in de vorm van schoonmaakwerkzaamheden verricht en hij heeft zich op 9 juli 2020 opnieuw ziek gemeld. [naam eiser 1] is daarna gesommeerd om op maandag 13 juli 2020 weer op het werk te verschijnen. [naam eiser 1] heeft hier geen gehoor aan gegeven en heeft verzocht om een second opinion van een andere bedrijfsarts. Naar aanleiding van een verzoek van de werkgever van 10 juli 2020 om een deskundigenoordeel over de vraag of de aangeboden aangepaste arbeid passend was heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van het UWV in een rapportage van
6 augustus 2020 geconcludeerd dat dit het geval is en dat [naam eiser 1] in het kader van de
re-integratie kan starten met halve dagen. De arbeidsdeskundige van het UWV ( [naam arbeidsdeskundige] ) heeft op 7 augustus 2020 geconcludeerd dat het aan [naam eiser 1] aangeboden werk passend is. De loonbetaling is per 9 juli 2020 stopgezet. [naam eiser 1] heeft bij de kantonrechter van deze rechtbank doorbetaling van loon gevorderd, welke vordering bij vonnis van
27 augustus 2020 is afgewezen. Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft dit vonnis bij arrest van 17 november 2020 bekrachtigd, behoudens de daarin opgenomen beslissing over de proceskosten.
Eisers hebben op 7 december 2020 bij het dagelijks bestuur een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat [naam eiser 1] heeft geweigerd om de aangepaste werkzaamheden uit te voeren die zijn werkgever heeft aangeboden. Het dagelijks bestuur merkt dat aan als werkstaking in de zin van artikel 13, eerste lid, sub d, van de Participatiewet, waardoor hij is uitgesloten van het recht op bijstand. Het dagelijks bestuur heeft in eisers omstandigheden geen aanleiding gezien om een uitzondering te maken door toch bijstand te verlenen. Eisers hebben in bezwaar de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is op 18 februari 2021 door de voorzieningenrechter afgewezen. Het dagelijks bestuur heeft – overeenkomstig het ambtelijk advies van 31 maart 2021 – in het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Hangende beroep is de arbeidsovereenkomst van [naam eiser 1] per 1 mei 2021 beëindigd.
Heeft het dagelijks bestuur op goede gronden de aangevraagde bijstandsuitkering afgewezen omdat er sprake zou zijn van een werkstaking?
6. Eisers voeren aan dat de uitsluitingsgrond van een werkstaking in de zin van artikel 13, eerste lid, sub d, van de Participatiewet op een ander geval ziet dan het door ziekte (en een daaraan gekoppeld conflict met de werkgever over het al dan niet passende karakter van het werk) niet werken. Verder is ook de aanvraag om bijstand van eiseres [naam eiser 2] afgewezen, terwijl zij buiten het arbeidsrechtelijke geschil valt.
6.1
Volgens het dagelijks bestuur is de aanvraag terecht afgewezen. Het dagelijks bestuur verwijst hiervoor naar de Memorie van Toelichting (Mvt) bij artikel 13, eerste lid, sub d, van de Participatiewet alsmede de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van
8 september 2019 [1] en de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2021.
Ter zitting heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat [naam eiser 1] – rekening houdend met zijn beperkingen en de adviezen van de artsen – had kunnen doorwerken. Dat heeft hij vervolgens een dag gedaan en hij is daarna niet meer teruggegaan. Eiser heeft dat niet weersproken. Dat is volgens het dagelijks bestuur werkweigering.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] bestrijkt de door de rechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om algemene bijstand de periode vanaf de datum aanvraag tot en met de datum van het primair besluit. In dit geval loopt de te beoordelen periode van 7 december 2020 tot en met 19 januari 2021.
6.3
Tussen partijen is in geschil of het dagelijks bestuur op goede gronden het niet werken door een arbeidsconflict over de mate van arbeidsongeschiktheid – en in het verlengde daarvan het niet ontvangen van loon, waardoor eisers de aanvraag voor toekenning van een bijstandsuitkering hebben ingediend – heeft aangemerkt als een uitsluitingsgrond in de zin van artikel 13, eerste lid, sub d, van de Participatiewet.
6.4
De rechtbank leidt uit het dossier af dat [naam eiser 1] na zijn ziekmelding in staat is geacht om te hervatten in aangepast werk. Dat heeft [naam eiser 1] geprobeerd, waarna hij zich op 9 juli 2020 weer ziek heeft gemeld. [naam eiser 1] heeft het werk niet meer hervat, ondanks een deskundigenoordeel van het UWV dat het aangepaste werk passend is. De door [naam eiser 1] ingestelde loonvordering is door zowel de kantonrechter als het gerechtshof afgewezen. Ten tijde van het bestreden besluit was de arbeidsovereenkomst van [naam eiser 1] nog niet beëindigd.
6.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het dagelijks bestuur op goede gronden geconcludeerd dat in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, sub d, van de Participatiewet. Uit de Mvt bij het wetsvoorstel voor de Wet werk en bijstand (de wettelijke voorganger van de Participatiewet) volgt dat werkstaking of uitsluiting van het werk voor de bijstandsverlening een uitsluitingsgrond dient op te leveren, omdat het verlenen van bijstand aan degenen die rechtstreeks of zijdelings betrokken zijn bij een dergelijk arbeidsconflict zou neerkomen op een ongewenste beïnvloeding door de overheid van dat conflict [3] . De wetgever heeft, zo leidt de rechtbank uit de Mvt af, hierbij de uitsluitingsgrond niet enkel beperkt tot een werkstaking bij collectieve acties.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat sprake was van een arbeidsconflict is niet in geschil. [naam eiser 1] stelt dat hij het werk bij zijn werkgever niet kan verrichten vanwege medische redenen, maar in het deskundigenoordeel van het UWV is bepaald dat het aangepaste werk wel degelijk passend is voor [naam eiser 1] . Eisers hebben ook geen gronden of stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat dit oordeel onjuist is.
Nu [naam eiser 1] ondanks dit deskundigenoordeel het aangepaste werk niet heeft hervat, is de rechtbank met het dagelijks bestuur van oordeel dat dit niet hervatten van het werk moet worden aangemerkt als werkstaking.
Gelet op de bedoeling van de wetgever is de rechtbank van oordeel dat het dagelijks bestuur de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.6
Het gegeven dat [naam eiser 2] geen partij is bij de arbeidsovereenkomst brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Niet in geschil is dat eisers gehuwd zijn. Een aanvraag voor bijstand betreft op grond van artikel 11, vierde lid, van de Participatiewet dan ook een aanvraag voor gezinsbijstand. Als [naam eiser 1] is uitgesloten van bijstand, kan geen bijstand aan [naam eiser 2] worden toegekend. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat artikel 13, eerste lid, sub d, van de Participatiewet imperatief is geformuleerd en dat het artikel geen ruimte voor afwijking laat. Evenmin is onderbouwd of gebleken dat [naam eiser 2] anderszins wel voor bijstand in aanmerking zou komen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aangevraagde bijstandsuitkering in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 6 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 4, eerste lid, sub c, ten tweede:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
c. gezin:
2 ̊ de gehuwden met de tot hun last komende kinderen;
Artikel 11, vierde lid:
Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 13, eerste lid, sub d:
Geen recht op bijstand heeft degene:
d. die wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid, voorzover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is;

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 8 september 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:3499.
2.Bijvoorbeeld CRvB 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1533.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 870, nr. 3, pagina 44.