In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 8 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. de Widt, en het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, vertegenwoordigd door R.C.M. Nordink. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd besloten maandelijks € 457,58 op haar bijstandsuitkering in mindering te brengen. Dit besluit was gebaseerd op de nog lopende arbeidsovereenkomst van eiseres en de alimentatie die zij ontving van haar ex-man.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet (PW), maar dat verweerder terecht had besloten om een deel van deze uitkering in mindering te brengen. Eiseres had aangevoerd dat zij arbeidsongeschikt was en dat de inhouding op haar uitkering onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden had geconcludeerd dat eiseres in staat was om de arbeid te verrichten waarvoor zij een overeenkomst had. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere deskundigenoordelen van het UWV die eiseres geschikt achtten voor aangepast werk.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de regels in de PW met betrekking tot het recht op bijstand en de gevolgen van een arbeidsovereenkomst voor de bijstandsverlening.