ECLI:NL:RBZWB:2022:7419

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22-004482
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een personenauto

Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, de eigenaar van een BMW, had bezwaar gemaakt tegen de inbeslagname van haar auto, die op 1 februari 2022 door haar partner, [belanghebbende], was meegenomen. Klaagster stelde dat zij niet op de hoogte was van de inbeslagname en dat haar partner geen geldig rijbewijs had. De officier van justitie betoogde echter dat de auto niet kon worden teruggegeven, gezien de eerdere overtredingen van [belanghebbende] en het feit dat klaagster op hetzelfde adres als hem stond ingeschreven. Tijdens de zitting verklaarde klaagster dat zij op de hoogte was van de ontzegging van haar partner en dat zij hem regelmatig naar zijn bestemming bracht. De rechtbank oordeelde dat klaagster onvoldoende maatregelen had genomen om te voorkomen dat [belanghebbende] de auto gebruikte. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring van de auto zou besluiten. Daarom werd het klaagschrift ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 22-004482
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1999,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. S.C. Sassen, Wijde Begijnestraat 27, 3512 AW Utrecht
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 1 februari 2022 onder [belanghebbende] in beslag is genomen: een personenauto van het merk BMW en voorzien van het [kenteken] .
  • het klaagschrift, ingediend op 1 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 20 mei 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, klaagster, mr. P. Smit als waarnemend, gemachtigd raadsvrouw van klaagster en [belanghebbende] .
Namens klaagster is aangevoerd dat er op 1 februari 2022 onder de partner van klaagster, dhr. [belanghebbende] , een personenauto (BMW, [kenteken] ) in beslag is genomen. Klaagster is eigenaar van deze auto. Klaagster kan zich niet verenigen met de (verdere) inbeslagname van de auto. Klaagster is geen onderwerp van enig strafrechtelijk onderzoek en zij vindt het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. Klaagster was er niet van op de hoogte dat haar partner, die op dat moment niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, de betreffende auto mee had genomen. Klaagster brengt haar partner dagelijks naar het werk nu hij niet in het bezit is van een geldig rijbewijs, maar 1 februari 2022 lag zij nog te slapen toen hij ongevraagd de auto meenam. De partner van klaagster is niet eerder in de betreffende BMW aangehouden. Klaagster verzoekt de rechtbank tot gegrond verklaring van onderhavig klaagschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betreffende auto niet kan worden teruggegeven. Er is op 1 februari 2022 proces-verbaal tegen [belanghebbende] opgemaakt wegens het rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid. [belanghebbende] is eerder op 16 maart 2021 staande gehouden wegens een overtreding van artikel 9 WVW. [belanghebbende] mag gedurende twee jaren geen voertuig besturen wegens overtreding van artikel 6 WVW. Het betreffende voertuig staat op naam van klaagster. Klaagster staat op hetzelfde adres als [belanghebbende] ingeschreven. Als partner van [belanghebbende] mag verwacht worden dat zij, op zijn minst, op de hoogte moest zijn van het feit dat [belanghebbende] een ontzegging van de rijbevoegdheid was opgelegd. Klaagster heeft niet, dan wel onvoldoende, voorkomen dat [belanghebbende] van de auto gebruik kon maken. De officier van justitie vindt het, gelet op het voorgaande, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, een verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard.
In raadkamer heeft klaagster verklaard op de hoogte te zijn (geweest) van de ontzegging van belanghebbende om motorrijtuigen te besturen. Klaagster bracht belanghebbende, waar nodig, naar zijn plaats van bestemming. De autosleutel borg zij op in een sleutelkluisje, waar ook belanghebbende in kon, maar zij vertrouwde erop dat belanghebbende zich zou houden aan de aan hem opgelegde maatregel. Zij heeft echter ook verklaard ervan op de hoogte te zijn dat belanghebbende gebruik maakte van de auto. Belanghebbende verklaarde in raadkamer eerlijk te willen zijn en zei vaker gebruik te hebben gemaakt van de auto. Belanghebbende wilde klaagster en zijn familie niet onnodig belasten door zich (telkens) naar zijn plaats van bestemming te laten vervoeren.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
Niet ter discussie staat dat de auto toebehoort aan klaagster en dat belanghebbende de auto van klaagster heeft gebruikt om op 1 februari 2022 een strafbaar feit mee te plegen: het rijden tijdens een ontzegging. De rechtbank waardeert de eerlijkheid van klaagster en belanghebbende in raadkamer, maar kan vervolgens niet anders dan concluderen dat belanghebbende dat ook al eerder heeft gedaan en klaagster daarmee bekend was. Zij heeft onvoldoende maatregelen genomen om gebruik van de auto door belanghebbende te voorkomen, terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden. Ook voor klaagster moet het mogelijk zijn geweest de autosleutel buiten bereik van belanghebbende te houden, ook als zij slaapt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 3 juni 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).