Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster B.V. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een personenauto, een Peugeot 2008, die op 14 oktober 2021 in beslag was genomen. Klaagster, vertegenwoordigd door H.P.J.M. Raaijmakers, stelde dat zij de rechtmatige eigenaar was van de auto, die zij voor € 20.000 had gekocht. De officier van justitie, mr. T. Kint, verzette zich tegen de teruggave, stellende dat de auto als gestolen geregistreerd stond en dat de oorspronkelijke eigenaar, die aangifte had gedaan van diefstal, als rechthebbende moest worden aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat klaagster vooralsnog als rechthebbende moest worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat er geen strafvorderlijk belang meer bestond bij het voortduren van het beslag, aangezien het onderzoek naar de auto was afgerond. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de auto aan klaagster, met de opmerking dat de civiele weg voor de aangever nog openstond.
De beslissing werd genomen door mr. E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.E. de Kroon, en is op 30 mei 2022 uitgesproken tijdens een openbare zitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.