ECLI:NL:RBZWB:2022:7409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21-016967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een hond

Op 27 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift van een klaagster, die in beroep ging tegen de inbeslagname van haar hond. De hond was op 18 oktober 2021 in beslag genomen op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, na een bijtincident. Klaagster, vertegenwoordigd door haar gemachtigd raadsvrouw mr. R.J. Jager, heeft op 3 november 2021 een klaagschrift ingediend. Tijdens de behandeling in raadkamer op 10 mei 2022 is de officier van justitie mr. K. Pieters gehoord, maar klaagster zelf was niet aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift ontvankelijk is en heeft de procedure beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de hond aan klaagster, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de hond zal bevelen. De rechtbank baseerde haar oordeel op een risicoanalyse die aangaf dat het risico op een volgend bijtincident zeer hoog was zonder het nemen van maatregelen. Klaagster had een contra-expertise laten uitvoeren, maar de rechtbank vond dat deze niet voldoende was om de eerdere conclusies te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat klaagster niet voldoende had aangetoond dat de hond veilig kon worden gehouden en dat zij zich niet had gehouden aan eerdere voorwaarden. De beslissing van de rechtbank was om het klaagschrift ongegrond te verklaren, wat betekent dat de inbeslagname van de hond in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 21-016967
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1976
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.J. Jager, Croeselaan 244 te 3521 CK Utrecht
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 18 oktober 2021 onder klaagster een hond in beslag is genomen;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 3 november 2021 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • de beschikking van 6 december 2021;
  • het proces-verbaal van de openbare raadkamerbehandeling van 19 januari 2022 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 10 mei 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. Pieters en mr. R.J. Jager als gemachtigd raadsvrouw van klaagster.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klaagster. De rechtbank heeft op 6 december 2021 het onderzoek in raadkamer heropend en klaagster in de gelegenheid gesteld om contra-expertise te laten uitvoeren naar (het gedrag van) de hond. In raadkamer is namens klaagster aangevoerd dat klaagster het advies dat de hond zodanig gevaarlijk was dat deze niet hertraind zou kunnen worden absoluut niet kon onderschrijven. De hond is eerder blootgesteld aan dergelijk gedragsonderzoek, waardoor het aannemelijk is dat hij bij het tweede onderzoek agressiever reageerde omdat hij wist wat hem te wachten stond. Gelet daarop is klaagster door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om onderzoek te laten verrichten naar de hond in zijn natuurlijke omgeving, te weten thuis bij klaagster.
Bij de contra-expertise, verricht door [naam] , is onderzoek gedaan naar de omheining van het terrein. Er is geen onderzoek verricht naar het gedrag van de hond, omdat de eventuele conclusie dat de hond gevaarlijk is dan wel hertraind diende te worden niet relevant was volgens de deskundige en de verdediging. Een waakhond mag namelijk bijten, zolang hij maar achter slot en grendel zit en het voor omstanders middels borden duidelijk is dat er een waakhond aanwezig is. In december 2021 is aan het Openbaar Ministerie te kennen gegeven dat de deskundige eerst onderzoek zou verrichten naar de veiligheid van het terrein en pas daarna, indien de veiligheid onvoldoende zou worden geacht, naar het gedrag van de hond.
Het probleem zat er dus vooral in dat het terrein niet veilig genoeg was. De hond had de neiging op bepaalde plaatsen uit te breken. In januari heeft de hond ook kunnen ontsnappen. Daarnaast diende het middels borden duidelijker te zijn dat zich op het terrein waakhonden bevonden. In het rapport staan de uitgevoerde werkzaamheden aan de omheining opgesomd. Klaagster heeft meer werkzaamheden uitgevoerd dan de deskundige heeft aangeraden. Het terrein is momenteel veilig en de hond kan daar veilig gehouden worden, zodat de hond dient te worden teruggegeven aan klaagster. De stelling van de officier van justitie dat zich nog meer incidenten kunnen voordoen begrijpt klaagster gelet op het voorgaande niet. De deskundige is ingeschakeld en betaald door klaagster.
Het incident met de tuinarchitecte heeft kunnen plaatsvinden omdat niet alle hekken op slot zaten en er niet overal duidelijke borden stonden. Dit is momenteel anders. Klaagster heeft de tuinarchitecte gewezen op het feit dat als zij wilde kijken op het terrein van de honden, zij dit kenbaar diende te maken zodat de honden konden worden aangelijnd. De tuinarchitecte heeft dit kennelijk niet goed begrepen. Er is geen sprake van een stevige verdenking of strafrechtelijk verwijtbaar handelen, zoals de officier van justitie stelt, maar van een misverstand. Klaagster is een aantal maanden geleden gehoord, maar zij noch haar partner hebben sindsien iets van politie of jusitite gehoord.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het bij deze voorlopige beoordeling niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van de hond zal bevelen. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van een stevige verdenking van een strafbaar feit. Er heeft een heftig bijtincident plaatsgevonden en dit soort bijtincidenten kunnen zich nog steeds voordoen. Door de houder van een dier dienen maatregelen te worden getroffen om dit te voorkomen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de veiligheid niet enkel afhankelijk is van de omheining of de veiligheid van het terrein, maar ook van het gedrag van de eigenaar. De eigenaar dient bijvoorbeeld als er bezoek is alsnog de hond aan te lijnen of ervoor te zorgen dat zij aanwezig is wanneer een tuinarchitecte in de tuin wil kijken. Een eigenaar kan ook alsnog een hek open laten, zodat de hond weg kan. Bovendien grenst het terrein aan een druk fietspad en een kinderboerderij. De veiligheid valt of staat dus alsnog met het gedrag van de eigenaar. De hond is nota bene in januari 2022 wederom in beslag genomen nadat hij meerdere keren buiten de omheining van het terrein is geweest. Dit geeft volgens de officier van justitie ook aan dat klaagster onvoldoende gemotiveerd is geweest om er dit keer echt voor te zorgen dat de hond geen schade kon toebrengen. Het oorspronkelijke deskundigenrapport, dat voor (de hond van) klaagster geen positief rapport was, is zodoende met de contra-expertise niet weerlegd. Er heeft geen onderzoek naar het gedrag van de hond plaatsgevonden. De officier van justitie geeft te kennen dat de zaak op korte termijn op zitting gepland zal worden, nu er sprake is van levende have.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is op basis van de thans voorhanden zijnde stukken van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de hond aan klaagster. Zij acht het namelijk niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de hond zal bevelen.
De rechtbank stelt hiertoe allereerst vast dat in de risicoanalyse van 1 november 2021 het risico dat zich een volgend bijtincident voordoet met de hond, zonder het nemen van maatregelen wordt ingeschat als zeer hoog. De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie middels de contra-expertise niet is ontkracht. Zij constateert daartoe dat het onderwerp van de contra-expertise zonder overleg met de rechtbank door klaagster is veranderd. Er is namens klaagster namelijk onderzoek gedaan naar de veiligheid van het terrein van klaagster en niet (ook) naar het gedrag van de hond. Het is de rechtbank niet duidelijk welke concrete opdracht er door klaagster aan [naam] is verstrekt en hoe zijn bevindingen tot stand zijn gekomen. Uit het rapport blijkt dat de deskundige een “gediplomeerd (erkend) gedragstherapeut voor honden en zeer ervaren trainer van probleemhonden” betreft. Uit het rapport van de deskundige blijkt niet dat hij deskundigheid bezit om over de betrouwbaarheid en veiligheid van de omheining te rapporteren. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank de deskundigheid van de deskundige dan ook niet vaststellen en bovendien is de deskundige aangesteld en betaald door klaagster, waardoor behoedzaam met de bevindingen uit zijn rapport dient te worden omgegaan. Daarnaast is namens klaagster in raadkamer en door de deskundige erkend dat de hond gevaarlijk kan zijn en volgens hen mag bijten, aangezien het een waakhond betreft.
De rechtbank neemt tot slot in overweging dat de hond eerder aan klaagster is teruggegeven middels een bewaardersovereenkomst en dat zij zich toen niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarde dat de hond het terrein niet mag verlaten. Uit de stukken blijkt dat [verbalisant] de hond zelfs herkent als de hond die regelmatig door de wijk loopt zonder begeleiding. Dit geeft er geen blijk van dat klaagster er alles aan heeft willen doen om een volgend bijtincident te voorkomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 27 mei 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).