ECLI:NL:RBZWB:2022:7380

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
22-003356
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van auto en geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, die zich verzet tegen de inbeslagname van haar auto en een geldbedrag van € 460,00. Het klaagschrift is ingediend op 17 februari 2022 en behandeld in raadkamer op 20 mei 2022. Klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, betoogde dat de inbeslagname van de auto niet proportioneel was, aangezien deze niet was verkregen door een strafbaar feit en altijd in goed vertrouwen aan haar zoons was uitgeleend. De officier van justitie stelde echter dat de feitelijke beschikkingsmacht over de auto bij de zoons van klaagster lag en dat de auto eerder in verband was gebracht met criminele activiteiten.

De rechtbank oordeelde dat het beslag op het geldbedrag reeds was opgeheven door het Openbaar Ministerie, waardoor klaagster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar klaagschrift voor dat deel. Wat betreft de auto oordeelde de rechtbank dat klaagster als rechthebbende moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat klaagster op de hoogte was van het vermoedelijke criminele gebruik van de auto door haar zoons. Daarom werd het klaagschrift gegrond verklaard en werd de teruggave van de auto aan klaagster gelast. De beslissing werd genomen in het belang van de rechtsbescherming van klaagster, waarbij de rechtbank het belang van strafvordering afwoog tegen het recht op teruggave van de in beslag genomen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/280858-21
rk.nummer: 22-003356
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]geboren in 1970,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.J.M. Oerlemans, Rompertsebaan 66, 5231 GT ’s-Hertogenbosch
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 11 januari 2022 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [zoon klaagster] in beslag is genomen: een personenauto van het merk, Renault, type, Twingo en voorzien van het [kenteken] (hierna: de auto).
  • het klaagschrift, ingediend op 17 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • een mail van een medewerkester van het Openbaar Ministerie van 17 maart 2022 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 20 mei 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, klaagster en mr. R.J.M. Oerlemans als gemachtigd raadsman van klaagster.
De (overige) belanghebbende(n) (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [zoon klaagster] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen. mr. R.J.M. Oerlemans stelt uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens [zoon klaagster] het woord te voeren. De rechter stemt daarmee in.
Namens klager is aangevoerd dat er op 11 januari 2022 in het kader van het strafrechtelijke onderzoek Courgette door de politie de auto in beslag is genomen toebehorende aan klaagster. Het kenteken staat op naam van klaagster en de auto is niet door enig strafbaar feit verkregen. Klaagster heeft haar auto (altijd) in goed vertrouwen aan haar zoons uitgeleend en meent dat de inbeslagname niet proportioneel is gelet op de waarde van de auto. Daarnaast is er uit de woning van klaagster een geldbedrag ter hoogte van € 460,00 in beslag genomen hetgeen van klaagster is. Zij heeft dit ontvangen van haar [dochter klaagster] . Klaagster verzoekt de rechtbank onderhavig klaagschrift gegrond te verklaren
Bij mail van 20 maart 2022 is de raadsman door het Openbaar Ministerie bericht dat besloten is dat het geldbedrag mag worden teruggegeven. Het beslag op de auto wordt gehandhaafd. In raadkamer heeft de officier van justitie zich op het nadere standpunt gesteld dat uit het voor de rechtbank en het Openbaar Ministerie beschikbare stukken niet op te maken valt dat klaagster als redelijkerwijs rechthebbende valt aan te merken. De officier van justitie meent dat de feitelijke beschikkingsmacht van de auto toebehoorde aan de zoons van klaagster. De officier van justitie voelt zich in dat idee gesterkt door de omstandigheid dat de auto, eerder, op naam stond van één van de zoons van klaagster en na de tenaamstelling op naam van klaagster meerdere malen in verband is gebracht met de handel in verdovende middelen, waarbij de zoons van klaagster gebruikt maakten van de auto. Gelet hierop is de officier van justitie van mening dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank stelt vast dat het beslag van het geldbedrag ter hoogte van € 460,00 gelegd op grond van artikel 94 reeds is geëindigd omdat het Openbaar Ministerie al op 17 maart 2022 heeft besloten tot teruggave van dit geldbedrag aan klaagster. De rechtbank zal klaagster daarom niet ontvankelijk verklaren in haar beklag voor zover dit het geldbedrag betreft.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
Op 11 januari 2022 is in het strafrechtelijk onderzoek Courgette de auto in beslag genomen onder [zoon klaagster] : een zoon van klaagster. Het kenteken van de auto staat op naam van klaagster, klaagster betaalt de kosten die het bezit van de auto met zich meebrengen en klaagster heeft in raadkamer uitgelegd hoe zij de auto heeft verkregen. Klaagster gebruikte de auto ook veelvuldig (zelf) gebruik van de auto, maar leende hem wel eens uit aan haar zoons als zij hierom vroegen. Het onderliggende strafdossier biedt naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende ondersteuning voor de pas in raadkamer ingenomen stelling van de officier van justitie dat klaagster enkel tenaamgestelde was om te verhullen dat haar zoons, waaronder [zoon klaagster] , daadwerkelijk gebruik maakten van de betreffende auto voor criminele doeleinden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat klaagster eigenaar en rechthebbende van de auto is.
Niet gebleken is dat klaagster voor de inbeslagname van de auto bekend was met het vermoedelijke gebruik van de auto door beslagene voor de handel in verdovende middelen of dat redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Daarbij weegt de rechtbank in het bijzonder mee dat klaagster woonachtig is in ’s-Hertogenbosch en dat de veronderstelde handel in verdovende middelen door de zoons van klaagster zich volgens het Openbaar Ministerie afspeelde in en om Waalwijk. Daarnaast constateert de rechtbank dat de betreffende auto in het onderliggende strafdossier slechts eenmaal is benoemd als zijnde aanwezig bij een mogelijke drugsdeal. Gelet hierop is het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. Aldus bestaat er geen strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag en zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de auto aan klaagster gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart;
klaagster
niet-ontvankelijkin haar klaagschrift voor zover dit ziet op het geldbedrag ter hoogte van
€ 460,00;
het klaagschrift
gegrondvoor zover dit ziet op de de auto;
Gelast de teruggave van:
-
personenauto, Renault Twingo, [kenteken]
aan klaagster.
Deze beslissing is op 3 juni 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).