ECLI:NL:RBZWB:2022:7374

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1430
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang opgelegd aan waterschap voor dempen oppervlaktewaterlichaam

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de opgelegde last onder bestuursdwang aan [naam betrokkenen] beoordeeld. De zaak betreft een last die is opgelegd voor het dempen van een oppervlaktewaterlichaam. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.H.U. Keizer, heeft bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen. Het dagelijks bestuur had in eerdere besluiten vastgesteld dat [naam betrokkenen] aan de opgelegde last had voldaan, maar eiser was het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak van 3 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6180, het dagelijks bestuur opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In het bestreden besluit van 25 januari 2022 heeft het dagelijks bestuur een nieuwe last onder bestuursdwang opgelegd aan [naam betrokkenen]. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank stelt vast dat het dagelijks bestuur niet heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bestuursdwang niet wordt toegepast. De rechtbank heeft het dagelijks bestuur opgedragen om de bestuursdwang binnen acht weken na deze uitspraak ten uitvoer te leggen. Daarnaast is het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving en de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten serieus te nemen en tijdig te handelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1430 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer,
en

het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de opgelegde last onder bestuursdwang aan [naam betrokkenen] ( [naam betrokkenen] ) voor het dempen van een oppervlaktewaterlichaam.
Bij besluit van 4 juli 2018 is er door het dagelijks bestuur aan [naam betrokkenen] een last onder dwangsom opgelegd.
In het besluit van 1 november 2019 (primair besluit) heeft het dagelijks bestuur gesteld dat [naam betrokkenen] aan de opgelegde last heeft voldaan door het oppervlaktewaterlichaam weer open te maken, de rommel uit het talud te verwijderen en het talud opnieuw in te zaaien met graszaad. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 november 2020 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen ten aanzien van de gedeponeerde grond en de andere stoffen in de waterloop. Voor het overige heeft het dagelijks bestuur het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 3 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6180, heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarin te onderbouwen of er bijzondere omstandigheden zijn om niet over te gaan tot toepassing van bestuursdwang conform de dimensionering van Acacia Water, maar op een minder ingrijpende, wel adequate wijze. De rechtbank heeft hieraan een dwangsom verbonden.
In het besluit van 25 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur een nieuw besluit op bezwaar genomen. het bezwaar van eiser is gegrond verklaard. Daarnaast is aan [naam betrokkenen] een nieuwe last onder bestuursdwang opgelegd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het dagelijks besluit heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het dagelijks bestuur, [naam vertegenwoordiger] , deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de, aan [naam betrokkenen] , opgelegde last onder bestuursdwang voor het dempen van een oppervlaktewaterlichaam. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiser is woonachtig aan de [adres] 1 in [plaatsnaam] . Zijn perceel grenst aan de westkant van het oppervlaktewaterlichaam (de waterloop) waarop deze zaak betrekking heeft. [naam betrokkenen] maakt gebruik van het perceel op nummer 3. De waterloop ligt op dit perceel. [naam betrokkenen] is verantwoordelijk voor (het onderhoud aan) deze waterloop.
1.2.
Aan de huidige procedure zijn eerdere procedures vooraf gegaan. Dit heeft geresulteerd in het besluit van 4 juli 2018. Bij besluit van 4 juli 2018 heeft het dagelijks bestuur aan [naam betrokkenen] een last onder bestuursdwang opgelegd.
1.3.
Bij primair besluit van 1 november 2019 heeft het dagelijks bestuur gesteld dat [naam betrokkenen] aan de opgelegde last heeft voldaan door de waterloop weer open te maken, de rommel uit het talud te verwijderen en het talud opnieuw in te zaaien met graszaad.
1.4.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 24 november 2020 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser ten aanzien van de gedeponeerde grond en andere stoffen in de waterloop gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, maar voor het overige ongegrond verklaard.
1.6.
Eiser heeft tegen het besluit van 24 november 2020 beroep ingesteld.
1.7.
Bij uitspraak 3 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6180, heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarin te onderbouwen of er bijzondere omstandigheden zijn om niet over te gaan tot toepassing van bestuursdwang conform dimensionering van Acacia Water, maar op een minder ingrijpende, wel adequate wijze. De rechtbank heeft hieraan een dwangsom verbonden.
1.8.
In het besluit van 25 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het bezwaar van eiser is gegrond verklaard en daarnaast is aan [naam betrokkenen] een nieuwe last onder bestuursdwang opgelegd.
1.9.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Moet de nieuwe last onder bestuursdwang worden aangemerkt als 6:19-besluit?
3.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat het besluit van 25 januari 2022, waarin aan [naam betrokkenen] aan nieuwe last onder bestuursdwang is opgelegd, als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de onderhavige procedure moet worden betrokken.
3.2.
Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de nieuwe last onder bestuursdwang dezelfde feitelijke situatie betreft als het besluit van 4 juli 2018. Het dagelijks bestuur heeft betoogd dat het nieuwe besluit is genomen als gevolg van de uitspraak van 3 december 2021 en is genomen met als doel om een fout in de eerdere besluitvorming te herstellen. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser mede betrekking heeft op het besluit van 25 januari 2022, waarin [naam betrokkenen] een nieuwe last onder bestuursdwang is opgelegd.
Heeft het dagelijks bestuur op juiste gronden afgezien van toepassing van de bestuursdwang?
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het dagelijks bestuur uit het oog is verloren dat de oorspronkelijke aanvraag was gericht op toepassing van de bestuursdwang en niet op het opleggen van een nieuwe last onder bestuursdwang. De last onder bestuursdwang was immers al bij besluit van 4 juli 2018 opgelegd. Het dagelijks bestuur heeft dit in het bestreden besluit miskend en zodoende niet besloten op de grondslag van het bezwaar. Eiser meent dat het dagelijks bestuur het primaire besluit om geen bestuursdwang toe te passen had moeten herroepen en daarvoor in de plaats een nieuw besluit had moeten nemen, inhoudende dat de aangezegde bestuursdwang wel wordt toegepast.
4.2.
Het dagelijks bestuur is van mening dat het besluit tot toepassen van de bestuursdwang voortvloeit uit de last onder bestuursdwang. Het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang en het besluit over de tenuitvoerlegging daarvan kunnen volgens het dagelijks bestuur niet inhoudelijk afwijken van elkaar. Dit zou leiden tot strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. Nu in de uitspraak van 3 december 2021 van deze rechtbank [1] is besloten dat moet worden voldaan aan de dimensionering zoals vastgesteld door Acacia Water meent het dagelijks bestuur dat er eerst een nieuwe last had moeten worden opgelegd.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het dagelijks bestuur bij besluit van 4 juli 2018 aan [naam betrokkenen] een last onder bestuursdwang heeft opgelegd. Tegen dit besluit heeft [naam betrokkenen] geen rechtsmiddelen aangewend. Het besluit is in rechte vast komen te staan.
Op grond van artikel 5:31a, eerste en tweede lid, van de Awb heeft eiser op 29 mei 2019 het dagelijks bestuur verzocht om te controleren of [naam betrokkenen] aan de last heeft voldaan en zo niet om de aangezegde bestuursdwang toe te passen. Bij primair besluit van 1 november 2019 heeft het dagelijks bestuur gesteld dat [naam betrokkenen] aan de opgelegde last onder bestuursdwang heeft voldaan en daarmee geweigerd bestuursdwang toe te passen. Hiertegen heeft eiser rechtsmiddelen aangewend die hebben geleid tot de uitspraak van 3 december 2021 van deze rechtbank. Daarin is geoordeeld dat in beginsel bestuursdwang moet worden toegepast. Het dagelijks bestuur heeft een termijn van acht weken gekregen om te motiveren of er bijzondere omstandigheden zijn om niet over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang conform de dimensionering van Acacia Water, maar op een minder ingrijpende, maar wel adequate, wijze. [2]
Tegen deze uitspraak hebben partijen geen hoger beroep ingesteld, zodat de uitspraak in rechte is komen vast te staan. Ook staat vast dat [naam betrokkenen] niet (volledig) aan de last onder bestuursdwang heeft voldaan.
4.4.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat de vraag die voorligt is of het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van (de opgelegde last onder) bestuursdwang. Gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 5:31a van de Awb, waarin staat dat als regel van een bestuursorgaan dat bestuursdwang aanzegt, mag worden verwacht dat het bestuursdwang toepast als de overtreder niet bereid blijkt binnen de gestelde termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Zowel de door de overtreden voorschriften beschermde belangen als de geloofwaardigheid van de overheid nopen tot dit uitgangspunt. Slechts in bijzondere omstandigheden kan er aanleiding zijn om bijvoorbeeld de overtreder nog iets meer tijd te gunnen dan aanvankelijk was voorzien. [3] De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 december 2021 geoordeeld dat indien het dagelijks bestuur meent dat van effectuering van de bestuursdwang kan worden afgezien omdat voldaan is aan het doel van de last, dit standpunt deugdelijk en voorzien van een toereikende, deskundige onderbouwing, dient te worden gemotiveerd. [4]
Een dergelijke motivering is niet gegeven. Uit hetgeen het dagelijks bestuur heeft besloten valt af te leiden dat het van oordeel is dat niet aan de last is voldaan én dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan alsnog van het toepassen van bestuursdwang kan worden afgezien.
Door dan een nieuwe last onder bestuursdwang op te leggen, heeft het dagelijks bestuur niet heeft gedaan wat in de uitspraak van 3 december 2021 is opgedragen. Het beroep is daarom gegrond.
Hoe moet het nu verder?
5.1.
Naar de rechtbank met name uit de toelichting ter zitting begrijpt vindt het dagelijks bestuur het geen kwestie die belangrijk genoeg is om nadere actie te ondernemen. Dit is echter naar oordeel van de rechtbank geen afdoende redenering om af te zien van toepassing van de last onder bestuursdwang, omdat het in feite de vraag raakt of en in welke mate de overtreding die met de last moest worden gecorrigeerd ernstig genoeg is om handhavend op te treden. Deze vraag ligt echter niet meer ter discussie voor, omdat dit een vraag is die moet worden beantwoord alvorens er wordt overgegaan tot handhaving.
5.2.
Het dagelijks bestuur heeft ook na de uitspraak van de rechtbank weinig voortvarend gehandeld bij de afhandeling van het handhavingsverzoek van eiser. Het verzoek dateert uit 2015 en het dagelijks bestuur lijkt niet genegen tot handhavend optreden. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang en de daarbij behorende belangenafweging in principe bij het bestuursorgaan rust, ziet de rechtbank zich genoodzaakt om het dagelijks bestuur op te dragen de bestuursdwang toe te passen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. De handhavingsprocedure loopt sinds 2015 en partijen hebben al meerdere keren de rechter verzocht om een oordeel over de diverse besluiten te geven. Bij uitspraak van 3 december 2021 heeft deze rechtbank het dagelijks bestuur nog een (laatste) mogelijkheid gegeven om het besluit om geen bestuursdwang toe te passen nader te onderbouwen. Zoals de rechtbank onder rechtsoverweging 4.4. heeft overwogen, heeft het dagelijks bestuur deze motivering niet gegeven. In plaats daarvan heeft het dagelijks bestuur een nieuwe last onder dwangsom opgelegd, terwijl zij wel weet, zoals ter zitting is toegelicht, dat de overtreder ook deze nieuwe last niet zal gaan uitvoeren.
Dat betekent dat de afhandeling van eisers verzoek de facto opnieuw zal zijn vertraagd.
Zo heeft het er de schijn van dat het dagelijks bestuur eisers verzoek niet serieus wil nemen maar ook zijn eigen besluiten niet serieus neemt, omdat het weigert de gevolgen aan eerder genomen besluiten te verbinden die zij eerder zelf heeft aangezegd.
De procedure duurt nu al enkele jaren en de rechtbank is van oordeel dat het tijd wordt dat deze procedure ten einde komt. Nu tussen partijen vaststaat dat er niet is voldaan aan de last en het dagelijks bestuur niet zelf, conform haar eigen aanzegging, bestuursdwang ten uitvoer legt, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en bepalen dat het dagelijks bestuur de aangezegde bestuursdwang ten uitvoer legt binnen acht weken na deze uitspraak.
Dwangsom
6. Eiser heeft in het beroep beredeneerd dat het dagelijks beredeneerd dat het dagelijks bestuur niet aan de uitspraak van de rechtbank heeft voldaan en daarom de door de rechtbank bepaalde dwangsom heeft verbeurd. Anders dan eiser kennelijk verwacht kan de bestuursrechter in een volgende uitspraak geen oordeel geven waarmee wordt vastgesteld of en in welke mate een door de rechter bepaalde dwangsom is verbeurd. De Algemene wet bestuursrecht geeft daarvoor geen aanknopingspunten. Dat betekent dat het door eiser gewenste oordeel is voorbehouden aan de executierechter. Dat is in dit geval de civiele (executie)-rechter.

Conclusie

7. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
8. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en beslissen dat de aangezegde bestuursdwang zal worden uitgevoerd binnen 8 weken na deze uitspraak..
9. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaard, moet het dagelijks bestuur aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het dagelijks bestuur in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het dagelijks bestuur wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van
€ 759,- per punt en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- voorziet zelf in de zaak door te beslissen dat de bij besluit van 1 november 2019 aangezegde bestuursdwang ten uitvoer wordt gelegd binnen acht weken na heden;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het dagelijks bestuur op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 6 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 5:31a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de aanvrager van een last onder bestuursdwang, dan wel een andere belanghebbende die door de overtreding wordt benadeeld het bestuursorgaan verzoeken bestuursdwang toe te passen.
Waterschapswet:
Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.

Voetnoten

1.Zie Rb. Zeeland-West-Brabant, 3 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6180.
2.Zie rechtsoverweging 6.2. en 6.4. van Rb. Zeeland-West-Brabant, 3 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6180.
3.
4.Zie rechtsoverweging 6.2. van Rb. Zeeland-West-Brabant, 3 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6180.