ECLI:NL:RBZWB:2021:6180

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_40
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder dwangsom opgelegd door waterschap Scheldestromen

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen. De zaak betreft een last onder dwangsom die op 4 juli 2018 aan [naam betrokkenen] was opgelegd, waarbij deze verplicht werd om gedeponeerde grond en andere stoffen uit een waterlichaam te verwijderen en het waterlichaam te herstellen. Eiser, die aan het waterlichaam woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het dagelijks bestuur, waaronder het besluit van 24 november 2020, waarin het bezwaar deels gegrond werd verklaard maar voor het overige ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelt dat het dagelijks bestuur niet adequaat heeft gehandeld en dat de opgelegde last niet is nageleefd.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2021 is het beroep besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de last is voldaan. De rechtbank oordeelt dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft gesteld dat er geen overtreding meer is en dat het verzoek van eiser om bestuursdwang toe te passen gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het dagelijks bestuur op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt het dagelijks bestuur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.564,- bedragen, en het betaalde griffierecht van € 181,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/40 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer,
en

het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2018 is er door het dagelijks bestuur van het waterschap Scheldestromen (het dagelijks bestuur) aan [naam betrokkenen] een last onder dwangsom opgelegd. Op grond van deze last diende [naam betrokkenen] voor 15 september 2018 de gedeponeerde grond en andere stoffen uit het waterlichaam op zijn perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Daarnaast diende het waterlichaam te worden hersteld in de staat waarin het zich bevond voordat het gedempt was en dienden de taluds te worden ingezaaid met graszaad.
In het besluit van 1 november 2019 (primair besluit) heeft het dagelijks bestuur vastgesteld dat [naam betrokkenen] aan de opgelegde last heeft voldaan door het oppervlaktewaterlichaam weer open te maken, de rommel uit het talud te verwijderen en het talud opnieuw in te zaaien met graszaad.
Bij besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen ten aanzien van de gedeponeerde grond en de andere stoffen in de waterloop. Voor het overige heeft het dagelijks bestuur het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 oktober 2021.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser en namens het dagelijks bestuur [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Feiten
1.1.
Eiser is woonachtig aan de [adres] te [plaatsnaam] . Zijn perceel grenst aan de westkant aan het oppervlaktewaterlichaam waarop deze zaak betrekking heeft (hierna: de waterloop). [naam betrokkenen] maakt gebruik van het perceel op [nummer] . De waterloop ligt op dit perceel. [naam betrokkenen] is degene die verantwoordelijk is voor (het onderhoud aan) deze waterloop.
1.2.
Aan de huidige procedure is al een procedure vooraf gegaan. Deze procedure heeft geresulteerd in het besluit van 4 juli 2018. Bij het besluit van 4 juli 2018 heeft het dagelijks bestuur aan [naam betrokkenen] een last onder dwangsom opgelegd. [naam betrokkenen] diende voor 15 september 2018 de gedeponeerde grond en andere stoffen te verwijderen en verwijderd te houden uit het oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast diende het oppervlaktewaterlichaam te worden hersteld in de staat waarin het zich bevond voordat deze gedempt was en dienden de taluds te worden ingediend met graszaad.
1.3.
Op 29 mei 2019 heeft eiser het dagelijks bestuur verzocht om hem te informeren over de stand van zaken en om, indien dat nog niet was gebeurd, te controleren of [naam betrokkenen] de last heeft nagekomen en zo niet om de aangezegde bestuursdwang toe te passen. Op 9 juli 2019 heeft eiser het dagelijks bestuur in gebreke gesteld.
Bij besluit van 18 juli 2019 heeft het dagelijks bestuur Beijaerts in de gelegenheid gesteld om de last onder bestuursdwang uiterlijk op 1 oktober 2019 uit te voeren.
Eiser heeft op 25 oktober 2019 het dagelijks bestuur gesommeerd om binnen 7 dagen de last onder bestuursdwang toe te passen en de watergang in overeenstemming met de last te brengen.
1.4.
Bij primair besluit van 1 november 2019 heeft het dagelijks bestuur [naam betrokkenen] laten weten dat hij aan de opgelegde last onder bestuursdwang heeft voldaan. Op 12 december 2019 heeft eiser een bezwaarschrift tegen het primaire besluit ingediend.
Er heeft geen hoorzitting plaatsgevonden, omdat het volgens de bezwaarschriftencommissie niet mogelijk was om een hoorzitting op afstand te organiseren. De voorzitter van de bezwaarschriftencommissie heeft in plaats daarvan twee schriftelijke rondes ingelast.
1.5.
Op 4 november 2020 heeft er een controle plaatsgevonden door een opzichter waterbeheer bij het waterschap.
1.6.
Bij besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser ten aanzien van de gedeponeerde grond en de andere stoffen in de waterloop gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, maar voor het overige ongegrond verklaard. Met het controlerapport, dat op 5 november 2020 is opgemaakt, is volgens het dagelijks bestuur voorzien in een verbeterde motivering. Uit dit rapport blijkt dat inmiddels aan de last is voldaan. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur besloten om een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase toe te wijzen.
Aan eiser is gevraagd om een opgave van de proceskosten te doen. Bij besluit van 18 januari 2021 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur een proceskostenvergoeding van één punt, ter hoogte van € 525,- toegekend.
1.7.
Eiser heeft op 4 januari 2021 een beroepschrift ingediend. Het beroepschrift richt zich tegen het besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit 1) en het besluit over de proceskosten van 18 januari 2021 (bestreden besluit 2).
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
2.
Het geschil
Aan de orde is de vraag of het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van (de opgelegde last onder) bestuursdwang. Daarnaast is aan de orde de vraag of het dagelijks bestuur de proceskostenvergoeding tot het juiste bedrag heeft toegekend.
3.
Standpunt van eiser
3.1.
Eiser stelt dat bestreden besluit 1 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, niet deugdelijk is gemotiveerd en dat het dagelijks bestuur handelt in strijd met de beginselplicht om handhavend op te treden. Naar de mening van eiser heeft het dagelijks bestuur zich bij het nemen van dit besluit gebaseerd op een rapport van een toezichthouder dat uiterst summier en onjuist is. Eiser verzoekt de rechtbank dan ook om het dagelijks bestuur, op straffe van een dwangsom, op te dragen om de last onder bestuursdwang ten uitvoering te leggen.
3.2.
Daarnaast is eiser het niet eens met de toegekende proceskostenvergoeding van
€ 525,-. Eiser stelt dat er niet alleen een bezwaarschrift is ingediend, maar dat er als alternatief voor de hoorzitting, ook twee keer is gereageerd op de verweerschriften van het dagelijks bestuur. Eiser meent dat het daarom redelijk is om twee punten en dus € 1.050,- toe te kennen.
4.
Wettelijk kader
De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
5.
Is er sprake van een overtreding?
5.1.
Het dagelijks bestuur is op grond van artikel 61, eerste lid, van de Waterschapswet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Bij besluit van 4 juli 2018 heeft het dagelijks bestuur een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat [naam betrokkenen] voor 15 september 2018 de gedeponeerde grond en andere stoffen uit het oppervlaktewaterlichaam diende te verwijderen en verwijderd diende te houden, het oppervlaktewaterlichaam te herstellen in de staat waarin het zich bevoegd voordat deze gedempt was en de taluds in te zaaien met graszaad. Eiser stelt dat nog steeds niet aan deze last is voldaan. In de brief van 29 mei 2019 heeft hij het dagelijks bestuur verzocht (zonodig) de aangezegde bestuursdwang toe te passen.
5.2
De rechtbank merkt dit verzoek van eiser aan als een verzoek tot toepassen van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal in dit verband eerst beoordelen of het dagelijks bestuur terecht stelt dat geen sprake meer is van een overtreding. Immers, als er geen overtreding meer is, is er ook geen grond voor het toepassen van bestuursdwang.
Herstel in oorspronkelijke staat
5.3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het dagelijks bestuur zich bij de beslissing op bezwaar heeft gebaseerd op een summier en foutief controlerapport. De toezichthouder heeft ten onrechte vastgesteld dat de waterloop voldoet aan de dimensionering van het oorspronkelijke profiel. Naar de mening van eiser is de sloot korter en ondieper dan voorheen en is er dus nog steeds sprake van een overtreding.
5.4.
Het dagelijks bestuur stelt dat onduidelijk is wat de oorspronkelijke dimensionering van het oppervlaktewaterlichaam is. Er is geen profiel van de oorspronkelijke dimensionering gemaakt. Er is niets waar het waterschap op terug kan vallen.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat het dagelijks bestuur een last heeft opgelegd om de waterloop te herstellen “in de staat waarin het zich bevond voor het dempen”. Het is dan aan het dagelijks bestuur om vast te stellen of aan deze last is voldaan en dus ook om vast te stellen wat de oorspronkelijke staat is. Het dagelijks bestuur stelt dat de oorspronkelijke dimensionering van de waterloop nu niet meer kan worden vastgesteld. Deze omstandigheid komt naar oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van het dagelijks bestuur. Het had op zijn weg gelegen om bij het opleggen van de last vast te leggen wat die oorspronkelijke staat was.
Nu de oorspronkelijke staat niet exact is bepaald, zal anderszins moeten worden vastgesteld wat deze staat was. De rechtbank acht het redelijk hiervoor aan te sluiten bij de nNotitie van [naam bedrijf] van 4 december 2017. Weliswaar is dit rapport voor een ander doel opgesteld te weten ten behoeve van de vergunning voor een wadi, maar het onderzoek van [naam bedrijf] heeft wel betrekking op de watergang die in deze procedure in geschil is, en dus op de feitelijke situatie ter plaatse. In de notitie van [naam bedrijf] wordt (op pagina 6) een vergelijking gemaakt tussen de (oorspronkelijke) watergang en een (daarin geplaatste) wadi. In de Notitie staat dat de watergang is geschematiseerd. Het dagelijks bestuur stelt dus terecht dat dit geen exacte weergave van de oorspronkelijke dimensionering is, maar naar het oordeel van de rechtbank kan – bij gebreke aan exactere vaststellingen – hieruit wel worden opgemaakt wat de oorspronkelijke dimensionering van het oppervlaktewaterlichaam zou kunnen zijn. De rechtbank ziet hiervoor steun in een aanbeveling in de otitie op pagina 7. In de Notitie staat namelijk een aanbeveling over de positie van de drain van de wadi (aanleggen op om en nabij dezelfde hoogte als de onderkant van de duiker van eiser). [naam bedrijf] concludeert dat als aan deze voorwaarde is voldaan “de ontwatering gelijkwaardig (is) aan de oorspronkelijke watergang”.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het dagelijks bestuur bij de beantwoording van de vraag of voldaan is aan de last dus uit te gaan van de dimensionering van de watergang zoals die is aangehouden in de Notitie van [naam bedrijf] . Het controlerapport van 5 november 2020 biedt onvoldoende grondslag om de conclusie dat aan de last is voldaan te kunnen dragen. Daaruit blijkt immers dat de bodembreedte van de waterloop 50 cm in plaats van 60 cm is, dat de helling van het talud 1:1 in plaats van 1:2 is en blijkt niet hoe diep de waterloop is.
De conclusie moet dan ook luiden dat het dagelijks bestuur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voldaan is aan de voorwaarde dat de waterloop in de oorspronkelijke staat is hersteld, zodat het dagelijks bestuur ten onrechte stelt dat er op dit punt geen overtreding is.
Verwijderen van grond en puin en inzaaien taluds met graszaad
5.7.
Eiser stelt dat de demping van puingrond nooit volledig ongedaan is gemaakt door [naam betrokkenen] . Er ligt volgens eiser nog puin in de watergang dat met het blote oog niet zichtbaar is. Daarnaast ligt er ook nog puin dat met het blote oog wel zichtbaar is. Voorts meent eiser ook dat de taluds niet zijn ingezaaid met graszaad. Het dagelijks bestuur betwist dit.
5.8.
Naar oordeel van de rechtbank is het controlerapport van 5 november 2020 ook op deze punten te summier om vast te kunnen stellen dat al het puin uit de watergang is verwijderd en de taluds (volledig) zijn ingezaaid met graszaad. In het rapport wordt onvoldoende onderbouwd waarop de conclusies zijn gebaseerd en ook de bijgevoegde foto’s maken dit, zonder naderde toelichting, die ontbreekt, onvoldoende duidelijk.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur ook ten aanzien van deze punten ten onrechte heeft vastgesteld dat er is voldaan aan de last onder bestuursdwang.
6.
Toepassing bestuursdwang
6.1.
Nu eiser, nadat de begunstigingstermijn is verstreken, heeft verzocht om bestuursdwang toe te passen en de rechtbank heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur ten onrechte stelt dat aan de last is voldaan, zal het dagelijks bestuur het verzoek tot toepassing in beginsel moeten inwilligen. De rechtbank verwijst in dit verband op de wetsgeschiedenis van artikel 5:31a van de Awb, waarin staat dat als regel van een bestuursorgaan dat bestuursdwang aanzegt, mag worden verwacht dat het de bestuursdwang ook effectueert als de overtreder niet bereid blijkt binnen de gestelde termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Zowel de door de overtreden voorschriften beschermde belangen als de geloofwaardigheid van de overheid nopen tot dit uitgangspunt. Slechts in bijzondere omstandigheden kan er aanleiding zijn om bijvoorbeeld de overtreder nog iets meer tijd te gunnen dan aanvankelijk was voorzien. [1]
6.2.
Ter zitting is door het dagelijks bestuur gesteld dat de dimensionering van [naam bedrijf] hogere eisen aan de watergang stelt dan noodzakelijk is voor een toereikende afwatering van het perceel van eiser. Voor zover het dagelijks bestuur heeft beoogd te betogen dat hierin een bijzondere omstandigheid is gelegen om van het effectueren van de bestuursdwang af te zien, overweegt de rechtbank het volgende.
Het standpunt van het dagelijks bestuur dat een waterloop die minder diep, breed en wijd is ook voldoende is voor een adequate afwatering van het perceel van eiser, is op geen enkele wijze onderbouwd. Indien het dagelijks bestuur meent dat van effectuering van bestuursdwang kan worden afgezien omdat voldaan is aan het doel van de last, dient het dit standpunt deugdelijk en voorzien van toereikende, deskundige onderbouwing, te motiveren. Deze onderbouwing en motivering is tot op heden achterwege gebleven.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep op dit punt gegrond is. Het bestreden besluit zal dan ook worden vernietigd.
Eiser verzoekt de rechtbank, gelet op de voortdurende weigering om in deze kwestie te handelen zoals van de overheid verwacht mag worden, om het dagelijks bestuur, op straffe van een dwangsom, op te dragen om de last onder bestuursdwang toe te passen.
6.4.
Hoewel de rechtbank met eiser van oordeel is dat het dagelijks bestuur weinig voortvarend heeft gehandeld bij de afhandeling van het handhavingsverzoek van eiser (dat uit 2015 dateert) en weinig genegen lijkt tot handhavend optreden, zal de rechtbank niet overgaan tot het verplichten van het dagelijks bestuur om bestuursdwang toe te passen. In het verlengde van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het opleggen van een last onder bestuursdwang (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1415) neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang en de daarbij behorende belangenafweging bij het dagelijks bestuur rust. De rechtbank geeft het dagelijks bestuur nog de (laatste) mogelijkheid om overeenkomstig de overwegingen onder 6.2 te onderbouwen of er bijzondere omstandigheden zijn om niet over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang conform de dimensionering van [naam bedrijf] , maar op een minder ingrijpende, maar wel adequate, wijze. De rechtbank zal het dagelijks bestuur daartoe een termijn van acht weken geven. Gelet op de houding van het dagelijks bestuur in het verleden, ziet de rechtbank aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden.
7.
Proceskostenveroordeling in bezwaar
7.1
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Op grond van artikel 1, onder aanhef en sub a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of artikel 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wordt op grond van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht bij bezwaar en administratief beroep een vergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, het verschijnen bij de hoorzitting en een nadere hoorzitting.
7.2.
Bij bestreden besluit 2 van 18 januari 2021 heeft het dagelijks bestuur een proceskostenvergoeding toegekend van € 525,-, dat gelijk staat aan één punt. Nu er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, heeft het dagelijks bestuur daarvoor ook geen punt toegekend.
Eiser stelt zich op het standpunt dat er niet alleen een bezwaarschrift is ingediend, maar dat er, als alternatief voor een hoorzitting, ook twee keer schriftelijk is gereageerd op de verweerschriften van het dagelijks bestuur. Eiser stelt dat op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding van € 1.050, dat gelijk staat aan twee punten, gerechtvaardigd is.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, omdat het organiseren van een hoorzitting op afstand niet mogelijk was. De bezwaarschriftencommissie heeft er daarom voor gekozen om het bezwaarschrift schriftelijk af te doen en partijen schriftelijk op elkaar te laten reageren. De rechtbank is van oordeel dat vanwege de bijzondere omstandigheden die zijn ontstaan vanwege het coronavirus, waardoor er diverse maatregelen genomen moesten worden om de verspreiding van het coronavirus terug te dringen, de schriftelijke rondes die hebben plaatsgevonden redelijkerwijs moeten worden gelijkgesteld met een hoorzitting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in redelijkheid recht op een proceskostenvergoeding ter hoogte van twee punten.
Het beroep van eiser slaagt dus ook op dit onderdeel.
8.
Conclusie
8.1
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
De rechtbank draagt het dagelijks bestuur op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
8.2.
Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het dagelijks bestuur aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8.3
De rechtbank veroordeelt het dagelijks bestuur voorts in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het dagelijks bestuur wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 534,- (het tarief dat thans geldt) en wegingsfactor 1) en € 1.496,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Dit is in totaal een bedrag van € 2.564,-.Voor zover het dagelijks bestuur al een deel van de kosten van de bezwaarfase heeft vergoed, kan het dagelijks bestuur deze bij betaling in mindering brengen op het in deze uitspraak toegekende bedrag.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het dagelijks bestuur op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het dagelijks bestuur aan eiser een dwangsom verbeurt van € 250,-, voor elke week waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 2.000,-
  • draagt het dagelijks bestuur op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 3 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschrijft de last de te nemen herstelmaatregelen.
Op grond van artikel 5:24, tweede lid, van de Awb vermeldt de last onder bestuursdwang de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
Op grond van artikel 5:31a, eerste lid, van de Awb kan de aanvrager van een last onder bestuursdwang, dan wel een andere belanghebbende die door de overtreding wordt benadeeld het bestuursorgaan verzoeken bestuursdwang toe te passen.
Op grond van artikel 5:31a, tweede lid, van de Awb kan het verzoek worden gedaan na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 5:24, tweede lid.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Besluit proceskosten bestuursrecht:
Op grond van artikel 1, onder aanhef en sub a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of artikel 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Op grond van A5 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt er bij bezwaar en administratief beroep een vergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift, het verschijnen bij de hoorzitting en een nadere hoorzitting.
Waterschapswet:
Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.

Voetnoten

1.MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29702, 3, p. 108.