ECLI:NL:RBZWB:2022:7316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres door het UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 6 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering beoordeeld. Het UWV had op 18 maart 2021 besloten om de uitkering van eiseres te beëindigen per 19 april 2021, en dit besluit werd in een later bezwaar bevestigd. Eiseres, die sinds 1 april 2020 arbeidsongeschikt was, betwistte de beslissing van het UWV en voerde aan dat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank behandelde de zaak op 25 oktober 2022, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Er was geen fysiek onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts, wat in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak die stelt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist, een spreekuurcontact met een verzekeringsarts noodzakelijk is. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en vernietigt dit besluit op grond van een onderzoeksgebrek.

De rechtbank biedt het UWV de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen door een lichamelijk onderzoek bij eiseres te verrichten en actuele medische informatie te verzamelen. De termijn voor herstel is vastgesteld op acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, inclusief de vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/669 ZW

tussenuitspraak van 6 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 18 maart 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 19 april 2021.
Met het bestreden besluit van 27 december 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. F.M. Meis, kantoorgenoot van haar gemachtigde, en als gemachtigde van het UWV, mr. N. Regragui.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3.1
Eiseres was tot 1 april 2020 in dienst bij [naam bedrijf 1] & [naam bedrijf 2] als kindercoach. Voor dat werk is zij op 20 januari 2020 uitgevallen vanwege vermoeidheidsklachten bij een mogelijke burn-out. Het UWV heeft eiseres met ingang van 1 april 2020 een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiseres in staat is om passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of het medisch onderzoek door het Uwv met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
4.1
Eiseres is in deze procedure niet fysiek onderzocht in een spreekuurcontact door een geregistreerde verzekeringsarts. In de primaire fase is zij namelijk onderzocht door een basisarts in dienst van het UWV en in de bezwaarfase is er geen fysiek contact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) geweest.
4.2
Op 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak waarin de primaire medische beoordeling is verricht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. Overwogen is dat in situaties als deze, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat de betrokkene in de fase van bezwaar tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts b&b en er dus feitelijk sprake moet zijn van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.3
De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 3 december 2021 overwogen dat zij door de combinatie van een zorgvuldig onderzoek door de basisarts dat is goedgekeurd door een verzekeringsarts en het telefonisch contact van een verzekeringsarts vier weken na de datum in geding in het kader van een nieuwe ziekmelding van eiseres, gevoegd bij de reeds in het dossier aanwezige medische gegevens, onder andere die van behandelaars, over voldoende gegevens beschikte om de heroverweging te kunnen doen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV desgevraagd aangegeven dat er nog aanvullende beperkingen zijn gesteld door de nieuwe informatie over fibromyalgie die eerder niet bekend was.
De verzekeringsarts b&b heeft er in haar rapportage op gewezen dat kort na het onderzoek door de basisarts eiseres in het kader van een ziekmelding op 10 juni 2021 – binnen vier weken na de datum in geding – door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] een telefonisch beoordelingsgesprek met eiseres is gevoerd. Mede daarmee acht de verzekeringsarts b&b de zorgvuldigheid van haar afwegingen in haar rapportage van 3 december 2021 voldoende gewaarborgd.
4.4
De rechtbank volgt de verzekeringsarts b&b niet in deze motivering. Afwijking van de in 4.2 geformuleerde hoofdregel is slechts bij uitzondering mogelijk. De motivering dat in de primaire fase adequaat onderzoek is gedaan door een primaire arts, niet zijnde een geregistreerd verzekeringsarts, kan niet als motivering voor de uitzondering dienen. Verder is in de in 4.2 genoemde uitspraak het uitgangspunt aangehaald dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan (zie ook de uitspraak van de Raad van 22 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1543). Eiseres heeft in bezwaar expliciet te kennen gegeven dat zij tijdens de primaire fase niet zorgvuldig is onderzocht omdat de onderzoekende arts geen verzekeringsarts was en dat deze arts zich te veel op oppervlakkige waarnemingen heeft gebaseerd. Bovendien heeft het (psychisch) onderzoek door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] uitsluitend telefonisch plaatsgevonden. Daarbij heeft eiseres ook aangegeven dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] geen zorgvuldig onderzoek heeft kunnen verrichten omdat deze arts uitsluitend telefonisch contact met eiseres heeft gehad.
Gelet op de psychische en fysieke klachten, die eiseres ook al tijdens het spreekuurcontact bij de primaire arts heeft gemeld, had de verzekeringsarts b&b naast het rapport van basisarts van 18 maart 2021 niet kunnen volstaan met verwijzing naar een telefonisch onderzoek van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] naar aanleiding van de ziekmelding vier weken na de datum in geding om een spreekuurcontact achterwege kunnen laten. De omstandigheid dat eiseres de hoorzitting niet kon bijwonen in verband met ziekte maakt dat niet anders, maar maakt slechts dat een nieuwe datum daarvoor had moeten worden gekozen.
In lijn met de hiervoor vermelde uitspraken wordt daarom geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
4.5
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en daardoor tevens niet deugdelijk gemotiveerd. Dat besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.6
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een onderzoeksgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen alsnog een lichamelijk onderzoek te verrichten bij eiseres en alle actuele medische informatie – met daarbij ook de ter zitting nog genoemde informatie van het onderzoek van eiseres op 22 mei 2022 in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam – voor zover die ziet op de datum in geding, mee te nemen in het besluit.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
Indien en voor zover, na herstel van voornoemd gebrek, de FML van 10 juni 2021 en de geduide functies ongewijzigd blijven, zal de rechtbank dan ook toekomen aan het uitspreken van een oordeel over het arbeidskundige deel van de motivering van het betreden besluit en eventueel andere samenhangende aspecten.
5.2
Om het gebrek te herstellen, moet het UWV eiseres in beginsel alsnog fysiek op spreekuur laten onderzoeken door een verzekeringsarts b&b. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
5.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat de rechtbank over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met in achtneming van wat in overwegingen 4.1 tot en met 4.4 en 5.1 van deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 6 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).