In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 6 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering beoordeeld. Het UWV had op 18 maart 2021 besloten om de uitkering van eiseres te beëindigen per 19 april 2021, en dit besluit werd in een later bezwaar bevestigd. Eiseres, die sinds 1 april 2020 arbeidsongeschikt was, betwistte de beslissing van het UWV en voerde aan dat zij meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank behandelde de zaak op 25 oktober 2022, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Er was geen fysiek onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts, wat in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak die stelt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist, een spreekuurcontact met een verzekeringsarts noodzakelijk is. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en vernietigt dit besluit op grond van een onderzoeksgebrek.
De rechtbank biedt het UWV de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen door een lichamelijk onderzoek bij eiseres te verrichten en actuele medische informatie te verzamelen. De termijn voor herstel is vastgesteld op acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, inclusief de vergoeding van griffierecht en proceskosten.