ECLI:NL:RBZWB:2022:7311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
21/5494
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aftrekbare kosten door de rechtbank in belastingzaak van een predikant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van een predikant tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2018, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.938. Na bezwaar werd deze aanslag verlaagd tot € 80.938, maar de rechtbank moest nu beoordelen of de predikant recht had op een hogere aftrek van kosten.

De rechtbank constateert dat de inspecteur het bezwaar van de predikant gegrond had verklaard, maar dat er nog geschilpunten waren over de aftrekbaarheid van bepaalde kosten. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de inkomsten en kosten van de predikant onderzocht, waaronder inkomsten uit dienstbetrekking en overige werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de predikant recht heeft op een aftrek van € 292 aan kosten, wat leidt tot een nieuw belastbaar inkomen van € 80.707.

De rechtbank vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan de predikant moet vergoeden. De totale kostenvergoeding wordt vastgesteld op € 806,63. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5494
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 november 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.938 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 88 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.938 en de belastingrentebeschikking verminderd tot € 62. Er is geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [bijstand] en de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2.Feiten

2.1.
In 2018 genoot belanghebbende de volgende inkomsten uit dienstbetrekking:
Inhoudingsplichtige
Loon
Loonheffing
[stichting]
€ 18.683
€ 6.821
Protestantse kerk in Nederland
€ 23.504
€ 8.827
[BV]
€ 50.619
€ 19.273
Totaal
€ 92.806
€ 34.921
Het betreffen werkzaamheden als geestelijk verzorger.
2.2.
Verder heeft belanghebbende buiten dienstbetrekking inkomsten (resultaat uit overige werkzaamheden) genoten voor een bedrag van € 868. De werkzaamheden betreffen preekbeurten.
2.3.
In verband met de preekbeurten heeft belanghebbende kosten in aftrek gebracht in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2018 voor een bedrag van € 1.925. Tevens heeft belanghebbende een bedrag aan periodieke giften in zijn aangifte opgenomen van € 1.250. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur een bedrag van € 61 aan kosten in aftrek toegestaan en de periodieke giften gecorrigeerd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur een bedrag van € 1.000 aan giften geaccepteerd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van kosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de verhoging ter zake van giften aan culturele instellingen [1] niet van toepassing is, waardoor de aftrek van periodieke giften niet meer in geschil is.
3.3.
In het verweerschrift heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat een totaal van € 71 aan kosten in aftrek dient te komen. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Gelet hierop is het beroep gegrond.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op aftrek van een bedrag van € 292 aan kosten en dat hij geen recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van giften dan de inspecteur heeft geaccepteerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kostenaftrek
3.5.
In het verweerschrift heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat ten aanzien van bepaalde kostenposten sprake is van gemengde kosten, welke zowel zien op de werkzaamheden in dienstbetrekking als de preekbeurten. Ten aanzien van de gemengde kosten heeft de inspecteur die kosten toegedeeld aan die respectievelijke inkomensposten naar evenredigheid van de inkomsten daaruit. Dat mondt uit in een verdeling van 99,07% (werkzaamheden in dienstbetrekking) en 0,93% (preekbeurten).
3.6.
Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat voornoemde verdeling onjuist is, omdat in dit geval een dergelijke verdeling niet reëel is. De rechtbank overweegt dat belanghebbende geen andere verdeling heeft voorgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de inspecteur gemaakte verdeling aanvaardbaar en heeft belanghebbende de onjuistheid van de verdeling dan ook niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de verdeling hanteren voor de beoordeling van de hoogte van de aftrek van kosten.
3.7.
Ter zitting is vast komen te staan dat de kosten voor de volgende uitgaven nog in geschil zijn:
lidmaatschap Bond van Nederlandse Predikanten (BNP);
werkbezoeken en reiskosten in verband met het oriënteren op het beroepen worden in een andere gemeente als predikant;
kantoorkosten, meer specifiek de kosten van de inkt voor de printer.
3.8.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard akkoord te gaan met de aftrek van een bedrag van € 147 aan afschrijvingskosten van de toga. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Lidmaatschap BNP
3.9.
Ten aanzien van de kosten voor het lidmaatschap van de BNP heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van gemengde kosten. Belanghebbende stelt dat geen sprake is van gemengde kosten, omdat deze kosten enkel zien op de werkzaamheden als predikant (de preekbeurten).
3.10.
De rechtbank acht aannemelijk dat de kosten voor het lidmaatschap van de BNP enkel zijn gemaakt in het kader van de preekbeurten. Niet valt in te zien dat een lidmaatschap van een bond van predikanten mede kan dienen ter verkrijging of behouden van de inkomsten als geestelijk verzorger. De rechtbank neemt derhalve het bedrag van € 75 aan lidmaatschapskosten geheel in aanmerking als aftrekbare kosten van het resultaat uit de werkzaamheden als predikant (de preekbeurten).
Werkbezoeken en reiskosten in verband met beroepen worden
3.11.
Belanghebbende heeft gesteld dat de (reis)kosten die belanghebbende heeft gemaakt in het kader van oriëntatie op het beroepen worden in een andere gemeente als predikant in aftrek dienen te komen. De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat kosten die hij heeft gemaakt om zijn werkzaamheden als predikant uit te breiden, gemaakt worden in het kader van de werkzaamheden als predikant en daarom aftrekbaar zijn.
3.12.
Belanghebbende heeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde reizen betrekking hadden op uitbreiding van zijn werkzaamheden. Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat hij teneinde beroepen te worden contact zoekt met gemeenten waar een predikant wordt gezocht of waarvan hij verwacht dat er een vacature zal komen. Hij heeft echter voor geen enkele reis enig bewijs geleverd van contact met een gemeente en/of het bestaan van een vacature. Belanghebbende heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat de reizen daadwerkelijk gemaakt zijn in het kader van het beroepen worden als predikant.
Kantoorkosten: inkt voor de printer
3.13.
De inspecteur heeft gesteld dat kosten voor inkt voor de printer niet in aftrek kunnen worden gebracht op grond van artikel 3.16, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk aan de inspecteur. Artikel 3.16, derde lid, van de Wet IB 2001 bepaalt – voor zover relevant - dat niet in aftrek komen kosten die verband houden met computers en andere dergelijke apparatuur. Met ‘andere dergelijke apparatuur’ wordt volgens de wetsgeschiedenis onder andere faxapparatuur bedoeld. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is een printer vergelijkbaar met faxapparatuur en vallen printers derhalve ook onder het begrip ‘andere dergelijke apparatuur’. [3]
Conclusie
3.15.
Zoals uit de hierna opgenomen tabel volgt, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank recht op aftrek van kosten tot een bedrag van € 292. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderen tot € 80.707. [4]
Kostensoort
Aangifte
Aanslag
Standpunt inspecteur in verweerschrift
Oordeel rechtbank
Lidmaatschap VGVZ en BNP
€ 215
€ 0
€ 1
€ 75
Afschrijving Toga en stomerij
€ 165
€ 17
€ 17
€ 164
Vakliteratuur
€ 500
€ 0
€ 3
€ 3
Kantoorkosten
€ 270
€ 0
€ 1
€ 1
Reiskosten
€ 86
€ 44
€ 44
€ 44
t.b.v. sollicitatie
€ 35
€ 0
€ 0
€ 0
[X] bijeenkomst
€ 30
€ 0
€ 0
€ 0
Computer afschrijving
€ 100
€ 0
€ 0
€ 0
Internet en telefoniekosten
€ 408
€ 0
€ 3
€ 3
Representatiekosten
€ 116
€ 0
€ 2
€ 2
Totaal
€ 1.925
€ 61
€ 71
€ 292
3.16.
Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, wordt de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond, omdat in de uitspraak op bezwaar met een te laag bedrag aan aftrekbare kosten rekening is gehouden. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de aanslag naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.707.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Met betrekking tot de bezwaarfase is niet in geschil dat samenhang bestaat tussen de onderhavige zaak en de zaak over het jaar 2016. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt derhalve vastgesteld op € 269 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, gedeeld door 2).
Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting op 27 oktober 2022 zijn, naast de onderhavige zaak, ook de zaken van belanghebbende met betrekking tot de jaren 2015 tot en met 2017 behandeld. Tussen partijen is niet in geschil dat samenhang tussen de zaken bestaat voor wat betreft de zitting bij de rechtbank over de onderhavige zaak en de zaken over de jaren 2015 tot en met 2017. De rechtbank zal partijen hierin volgen. De rechtbank ziet aanleiding om, zoals gemachtigde heeft gesteld, met betrekking tot het beroepschrift samenhang aan te nemen voor de jaren 2016 tot en met 2018. De kostenvergoeding voor de beroepsfase wordt vastgesteld op € 537,63, bestaande uit € 253 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759, gedeeld door 3) vermeerderd met € 284,63 (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 759 en een factor 1,5 wegens samenhang, gedeeld door 4).
De totale vergoeding wordt dan € 806,63.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.707;
- vermindert de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 806,63 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 6.39a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988/89, 20 873, nr. 3.
3.Vergelijk Gerechtshof Arnhem 29 december 1992, ECLI:NL:GHARN:1992:AW4308, over een kopieermachine.
4.Belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.938 minus (€ 292 minus € 61).