ECLI:NL:RBZWB:2022:7297

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
21/1516
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen ingehouden loonheffing op pensioenuitkering van belanghebbende woonachtig in Zwitserland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 december 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Zwitserland, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de ingehouden loonheffing door ABP NV over zijn pensioenuitkering in januari 2021. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wat de rechtbank in deze uitspraak aan de orde stelt.

De rechtbank constateert dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de inspecteur. De rechtbank vernietigt de eerste uitspraak op bezwaar en oordeelt dat de inspecteur ten onrechte een tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank bevestigt dat Nederland het recht heeft om 15% belasting te heffen over de pensioenuitkering, maar er is onduidelijkheid over de hoogte van de ingehouden loonheffing. De belanghebbende stelt dat het bedrag van € 604,50 dat is ingehouden te hoog is, terwijl de inspecteur stelt dat dit bedrag correct is op basis van de loonbelastingtabellen.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1516
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Zwitserland), belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de ingehouden loonheffing door ABP NV over de door belanghebbende ontvangen pensioenuitkering in het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2021.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende met dagtekening 17 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende met behulp van een beeldverbinding en [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was in het loontijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2021 woonachtig in Zwitserland.
2.2.
Per 1 januari 2021 is het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Zwitserland gewijzigd (het gewijzigde belastingverdrag). Op grond van artikel 18 van het gewijzigde belastingverdrag mag Nederland maximaal 15% heffen over pensioenuitkeringen met een periodiek karakter afkomstig uit Nederland die worden betaald aan een inwoner van Zwitserland.
2.3.
Met dagtekening 17 december 2020 heeft de inspecteur de verklaring vrijstelling van inhouding van loonheffing van ABP NV ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
2.4.
Belanghebbende heeft in januari recht op een ouderdomspensioen van het ABP NV voor een bedrag van € 3.814,03. Hierop heeft het ABP NV als inhoudingsplichtige € 604,50 loonheffing ingehouden.
2.5.
Met dagtekening 16 januari 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de ingehouden loonheffing door het ABP NV in het loontijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2021. Dit bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 10 februari 2021.
2.6.
Het bezwaarschrift is door de inspecteur met dagtekening 17 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard (de eerste uitspraak op bezwaar) omdat op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift volgens de inspecteur nog geen sprake is van ingehouden loonheffing. De inspecteur heeft een tweede uitspraak op bezwaar gedaan met dagtekening 23 februari 2021, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard (de tweede uitspraak op bezwaar).

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het bezwaarschrift in de eerste uitspraak op bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de inspecteur terecht een tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Tot slot beoordeelt de rechtbank of de inhouding van loonheffing op basis van de juiste grondslagen en voor een juist bedrag heeft plaatsgevonden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Het bezwaarschrift is in de eerste uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verder constateert de rechtbank dat de inspecteur ten onrechte een tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Voor wat betreft de ingehouden loonheffing is de rechtbank van oordeel dat deze op basis van de juiste grondslag en voor een juist bedrag heeft plaatsgevonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard?
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift in de eerste uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal de eerste uitspraak op bezwaar vernietigen. Daarnaast constateert de rechtbank dat de inspecteur ten onrechte een tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan enig gevolg te verbinden. Een nadere beslissing die de inspecteur - zonder tussenkomst van de rechter - neemt met betrekking tot de belastingaanslag waartegen bezwaar is gemaakt, is niet aan te merken als een beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld [1] .
3.4.
Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat de rechtbank zelf in de zaak voorziet. De rechtbank zal daarom beslissen op de overige gronden van het beroep.
Is het bedrag van de ingehouden loonheffing juist?
3.5.
Niet in geschil is dat Nederland het recht heeft om 15% te heffen over de pensioenuitkering door ABP NV. Wel in geschil is de hoogte van de ingehouden loonheffing. Belanghebbende stelt dat over een uitkering van € 3.814,03 de maximaal toegelaten heffing € 572,10 (15%) bedraagt. Nu door het ABP NV€ 604,50 wordt ingehouden is dat € 32,40 te veel. De inspecteur stelt dat ABP NV terecht de loonbelastingtabellen heeft toegepast, op grond waarvan een juist bedrag aan loonheffing is ingehouden. Omdat de beperking van belastingheffing tot 15% op basis van het verdrag met Zwitserland een bijzondere situatie is waarvoor in 2021 geen loonbelastingtabellen beschikbaar zijn, mag de inhoudingsplichtige het loonbelastingdeel van de inhouding beperken (aftoppen) [2] . Dit is geen verplichting voor de inhoudingsplichtige.
3.6.
Omdat de loonheffing een voorheffing is van de inkomstenbelasting, kan belanghebbende via het indienen van een aangifte inkomstenbelasting een beroep doen op het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting om de mogelijk te veel ingehouden loonheffing te verrekenen. Of daadwerkelijk recht bestaat op een teruggaaf is afhankelijk van de vraag of over het totaal van de ontvangen pensioenuitkeringen meer dan 15% loonheffing is ingehouden. Daarbij constateert de inspecteur dat belanghebbende ook een AOW-uitkering van de SVB ontvangt. Of al dan niet sprake zal zijn van een teruggaaf zal dan ook afhankelijk zijn van de hoogte van de ingehouden loonheffing over de AOW-uitkering, aldus de inspecteur.
3.7.
Na een nadere toelichting ter zitting door de rechtbank geeft belanghebbende aan te begrijpen hoe het wettelijk systeem werkt en het eens te zijn met de genoemde standpunten van de inspecteur. Voor de rechtbank resteren daarom geen gronden meer om over te beslissen.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de rechtbank de eerste uitspraak op bezwaar vernietigt.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de eerste uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier op 1 december 2022. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, lid 2, Algemene wet bestuursrecht en vgl. Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516, r.o. 3.3.1.
2.Handboek loonheffingen oktober 2021, paragraaf 9.3.10.