In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 december 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Zwitserland, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de ingehouden loonheffing door ABP NV over zijn pensioenuitkering in januari 2021. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, wat de rechtbank in deze uitspraak aan de orde stelt.
De rechtbank constateert dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de inspecteur. De rechtbank vernietigt de eerste uitspraak op bezwaar en oordeelt dat de inspecteur ten onrechte een tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank bevestigt dat Nederland het recht heeft om 15% belasting te heffen over de pensioenuitkering, maar er is onduidelijkheid over de hoogte van de ingehouden loonheffing. De belanghebbende stelt dat het bedrag van € 604,50 dat is ingehouden te hoog is, terwijl de inspecteur stelt dat dit bedrag correct is op basis van de loonbelastingtabellen.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.