In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd in Luxemburg, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2012 tot en met 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende heeft aangegeven dat een mondelinge behandeling niet nodig was. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op basis van de regeling van de afdrachtvermindering, aangezien zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen recht bestaat op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.